Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
logo-home
Samenvatting Straf(proces)recht - P3 - JHS - De uitvoerende jurist €2,99   Ajouter au panier

Resume

Samenvatting Straf(proces)recht - P3 - JHS - De uitvoerende jurist

 35 vues  0 achat
  • Cours
  • Établissement
  • Book

Samenvatting van het vak 'Straf(proces)recht' gegeven op de JHS in blok 3. Samenvatting behandeld alle tentamenstof voor dit vak en is gebaseerd op de voorgeschreven literatuur en de kennisclips. Voor samenvattingen van andere vakken in de P3 of voor een bundel, zie mijn andere documenten. Bij de b...

[Montrer plus]
Dernier document publié: 3 année de cela

Aperçu 8 sur 29  pages

  • Oui
  • 8 mars 2021
  • 10 mars 2021
  • 29
  • 2020/2021
  • Resume
avatar-seller
Straf(proces)recht
P3 – De uitvoerende jurist
Juridische Hogeschool

Vakdoelen
De student kan
1. De algemene begrippen uit het strafproces definiëren en een eenvoudige
casus oplossen;
2. De opsporing, vervolging en berechting van de verdachte in een rechtstatelijke
context beschrijven en een eenvoudige casus oplossen;
3. Het rechterlijk beslismodel uitleggen en toepassen op een eenvoudige casus;
4. De voorwaarden voor strafbaarheid noemen, definiëren en een eenvoudige
casus oplossen;
5. In een eenvoudige casus vaststellen of er sprake is van beperking van
strafbaarheid;
6. Aangeven welke sancties het strafrecht kent en in een eenvoudige casus
bepalen welke sanctie(s) toegepast kan/kunnen worden;
7. Een strafrechtelijk vonnis analyseren en de essentie in eigen woorden
weergeven;
8. Individueel voor een advocaat, ter voorbereiding op een strafzitting, een notitie
opstellen, waarin hij/zij beargumenteerd aangeeft of een bepaald verweer al
dan niet kans van slagen heeft en deze argumenten ontlenen aan
rechtsbronnen, waarbij de student tevens gebruik maakt van inhoudelijke
kennis die is opgedaan bij het vak straf(proces)recht (toetsing in
beroepsproduct strafrecht);
9. In groepsverband dossierstukken rangschikken en ordelijk structureren in een
nieuw samen te stellen dossier en de keuzes, die ten grondslag liggen aan het
rangschikken en structureren, verantwoorden (toetsing in beroepsproduct
strafrecht).

, Week 1

Leerdoelen
De student kan:
1. Het verband tussen het geweldsmonopolie van de overheid en het verbod tot
eigenrichting uitleggen;
2. Het begrip legaliteitsbeginsel definiëren en dit beginsel toepassen op een
eenvoudige casus;
3. Strafbare feiten onderscheiden in misdrijven en overtredingen;
4. Het verschil aangeven tussen formeel en materieel strafrecht en deze
begrippen toepassen op een eenvoudige casus;
5. De vier voorwaarden voor een strafbaar feit benoemen en toepassen op een
eenvoudige casus;
6. De begrippen bestandsdeel en element toelichten en het verschil tussen beide
begrippen aan de hand van een voorbeeld uitleggen.

Strafrecht
Dit is tussen overheid en burger.

Eigenrichting
In het strafrecht kan alleen het OM, de officier van justitie, iemand vervolgen.
Eigenrichting wordt gekenmerkt door een burger die zelf voor rechter gaat spelen. Dit
is verboden.

Geweldsmonopolie
Houdt in dat de staat het alleenrecht heeft om fysiek geweld te gebruiken. Je mag als
burger dus niet zelf iemand fysiek straffen. Monopolie positie van de overheid is dat
de overheid het alleenrecht heeft om iemand te straffen en/of de vervolgen. Dit
noemt men ook wel vervolgingsmonopolie.

Legaliteitsbeginsel
‘’Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke
strafbepaling’’. Kortom: iets is pas strafbaar als dit in geschreven wet recht is
opgenomen ten tijde van het begaan van het feit. Dus niet pas als de wet daarin
wordt ingevoerd. Dit is het verbod van terugwerkende kracht. In 1998 stond er bijv.
20 jaar op doodslag en in 2006 30 jaar. Indien iemand in 2007 veroordeeld wordt
voor doodslag mag de officier van justitie dus max. 20 jaar eisen.
Drie kenmerken legaliteitsbeginsel:
- Strafbepaling moet in wet staan;
- Wet moet voldoende duidelijk zijn;
- Geen terugwerkende kracht.
Het legaliteitsbeginsel is opgenomen in art. 1 Sr en art. 16 Gw en art. 7 lid 1 EVRM.

Materieel vs. formeel strafrecht
Materieel gaat over welk gedrag strafbaar is en welke personen daarvoor kunnen
worden gestraft. Dit staat in het Wetboek van Strafrecht. Het formele strafrecht,
strafprocesrecht of strafvordering, gaat over de regels om het materiele strafrecht af
te dwingen. Dit geeft dus bevoegdheden. Deze regels vind je in het Wetboek van
Strafvordering.

,Commuun en bijzonder strafrecht
Regels uit de wetboeken van strafrecht noem je commune strafrecht.
Strafbepalingen in andere wetten, zoals de Wegenverkeerswet of Wet wapens en
Opiumwet, zijn bijzonder strafrecht.

Opbouw Wetboek van Strafrecht
Dit wordt afgekort tot Sr. Het bestaat uit drie boeken. Boek 2 en 3 bevatten
strafbepalingen. Boek 2 bevat misdrijven en boek 3 overtredingen. Boek 1 is
algemeen. Zoals ontoerekeningsvatbaarheid etc.

Opbouw Wetboek van Strafvordering
Dit wordt afgekort tot Sv. Het bestaat uit zes boeken. Deze volgen de chronologische
volgorde van het strafproces.

Misdrijven en overtredingen
Misdrijven zijn ernstiger. Misdrijven zijn opgenomen in boek 2 en overtredingen in
boek 3. Het is belangrijk hier een onderscheid in te maken om drie redenen:
processuele reden (voor de absolute competentie), medeplichtigheid en poging tot
overtreding zijn niet strafbaar en veel dwangmiddelen mogen alleen ingezet worden
bij misdrijven (bijv. aftappen telefoon).
- Misdrijven zijn rechtsdelicten. Deze overtreden normen en waarden. Bijv. je
mag niet slaan of iemand doden.
- Overtredingen zijn wetsdelicten. Deze zijn strafbaar gesteld door de overheid.
Dit is om de maatschappij te ordenen.

Strafbaar feit
Er moet aan 4 vereisten voldaan zijn wil iets te kwalificeren zijn als strafbaar feit.
De vier componenten volgens het vierlagenmodel:
1. Menselijke gedraging (MG);
2. Wettelijke delictsomschrijving (DO);
3. Wederrechtelijkheid (W);
4. Schuld (Verwijtbaarheid – V).

Menselijke gedraging
Als eerste voorwaarde voor strafbaarheid geldt dat er sprake moet zijn van een
menselijke gedraging. De gedraging moet dus verricht zijn door een mens. Het moet
‘’een gewilde spierbeweging’’ zijn. Gedachten kun dus niet gestraft worden. Iets
nalaten kan wel onder een menselijke gedraging vallen. De menselijke gedraging
komt tot uitdrukking in de tenlastelegging. De feiten in de tenlastelegging worden de
verdachte verweten. Bijv. mishandeling.

De wettelijke delictsomschrijving/ kwalificatie
De tweede voorwaarde gaat over dat de menselijke gedraging binnen de grenzen
van de wettelijke delictsomschrijving vallen. Gedragingen zijn dus pas strafbaar als
zij in de strafwet terug te vinden zijn. Dit kan ook om algemene bewoordingen van
een delictsomschrijving gaan. Bijv. burengerucht. Dit kan op vele manieren
veroorzaakt worden. Er moet dus een juridisch etiket op te plakken zijn/ een
strafrechtelijk etiket. De bewezenverklaarde feitelijke gedraging moet juridisch
benoemd worden. Dit noemt men kwalificatie. Bijv. ‘doodslag’. De
delictsomschrijving bij doodslag luidt dan ‘een ander opzettelijk van het leven

,beroven’. Of bijv. bij zware mishandeling. Zware mishandeling is dan de kwalificatie.
‘Een ander opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toebrengen’ is de delictsomschrijving.
De strafbedreiging is het rechtsgevolg, dus bijv. gevangenisstraf van 8 jaar of een
geldboete van de vijfde categorie.
De wederrechtelijkheid
Hierbij wordt gekeken naar de wederrechtelijkheid van de gedraging. Is de gedraging
in strijd met het recht? Kortom: is het gedrag verkeerd? We kijken dan of de daad
gerechtvaardigd is. Dit gaat dus over rechtvaardigheidsgronden. Bijv. noodweer.
 Dit gaat dus om de daad. Deze moet onrechtmatig zijn.

Schuld
Schuld moet worden opgevat als verwijtbaarheid. Indien iemand een alternatief had,
maar dit niet gebruikte, dan is degene schuldig. Er zijn wel schulduitsluitingsgronden.
Bijv. een geestelijke stoornis/ ontoerekeningsvatbaarheid.
 Dit gaat om de dader. Die moet schuldig zijn.

Als de elementen wederrechtelijkheid en schuld niet in het wetsartikel staan, moet je
deze los noemen en bewijzen.

Bestandsdelen en elementen
Wederrechtelijkheid en verwijtbaarheid zijn elementen en de onderdelen van de
delictsomschrijving zijn bestandsdelen. Bestandsdelen zijn wat je eerder hebt
geleerd als ‘rechtsvoorwaarden’ bij jurist en recht. Aan alle bestandsdelen moet
voldaan zijn om de delictsomschrijving te vervullen.

In een aantal delictsomschrijvingen is het woord ‘wederrechtelijk’ opgenomen. Bij het
toetsen of aan de vier elementen van een strafbaar feit is voldaan, speelt het element
‘wederrechtelijkheid’ dan geen rol meer. Hierbij moet dus rechter dus wel actief aan
de slag met de wederrechtelijkheid.

, Week 2

Leerdoelen
De student kan:
1. Het begrip verdachte uitleggen en dit begrip toepassen op een eenvoudige
casus;
2. De rechten van de verdachte benoemen;
3. Uitleggen welke andere procesdeelnemers (naast de verdachte) in het
strafproces van belang zijn;
4. Het begrip dwangmiddelen definiëren;
5. De vrijheidsbenemende dwangmiddelen te weten: staande houden,
aanhouden, ophouden voor verhoor en inverzekeringstelling, aan de hand van
de wet toelichten en toepassen op een casus.
6. De vrijheidsbenemende dwangmiddelen die onderdeel uitmaken van de
voorlopige hechtenis, te weten: de bewaring, de gevangenhouding en de
gevangenneming, aan de hand van de wet toelichten.

Verdachte (art. 27 Sv)
De vermoedelijke dader. Tot het moment van veroordeling wordt uitgegaan van de
onschuld van de verdachte. Dit wordt de onschuldpresumptie genoemd.

In art. 27 lid 1 Sv staat wie als verdachte aangemerkt kan worden. Er zijn dan drie
voorwaarden om iemand als verdachte aan te kunnen merken:
- Een (rechts)persoon
- Redelijk vermoeden uit feiten en omstandigheden; dit moet dus objectief zijn.
Een maat voor redelijk vermoeden is als het vermoeden dat iemand schuldig
is, groter is dan dat iemand onschuldig is.
- Een strafbaar feit

Daarnaast kan iemand als verdachte aangemerkt worden als er vervolging is
ingesteld tegen deze persoon (art. 27 lid 2 Sv).

Verdachte: jurisprudentie
- Hollende Kleuring arrest: een gekleurde man kwam met zijn hand in zijn zak
uit de richting gerend waar een bekend drugs café zat. Twee agenten hielden
de man staande en fouilleerden hem. Er viel toen heroïne uit zijn zak. De
rechter oordeelde dat het fouilleren niet rechtmatig was omdat er geen sprake
was van een verdachte in de zin van art. 27 Sv. Er waren namelijk niet
voldoende omstandigheden die dit aantoonden. Dit zorgde voor vrijspraak
omdat er dus vormverzuim was.
- HR Stormsteeg: een man kwam uit de Stormsteeg met zijn hand in zijn zak.
De Stormsteeg stond bekend als een straat waar veel drugs gedeald werd.
Toen de man agenten zag schrok hij en begon te rennen. De rechter
oordeelde dat hier wel sprake was van een verdachte in de zin van art. 27 Sv.
Dit leidde tot een veroordeling.

Rechten van de verdachte
- Nemo tenetur beginsel; iemand mag niet gedwongen worden om aan zijn
eigen veroordeling mee te werken. Onschuldpresumptie.

, - Zwijgrecht/ cautie; het komt erop neer dat een verdachte niet gedwongen mag
worden een verklaring af te leggen. Er mag geen ongeoorloofde druk worden
uitgeoefend (pressieverbod art. 29 lid 1 Sv). Het zwijgrecht gaat niet over de
afname van bijv. DNA. Op grond van art. 29 lid 2 Sv moet de verdachte op de
hoogte worden gesteld van zijn zwijgrecht. Dit noem je cautie. Dit moet bij elk
verhoor worden gegeven. Deze gaat alleen over de feiten, dus niet bijv.
vragen naar iemands naam. Indien iemand verdacht is, dan moet cautie
worden gegeven.
- Het recht op rechtsbijstand; art. 28 lid 1 Sv & art. 6 EVRM. De verdacht heeft
recht op een advocaat. Deze wordt toegewezen door de raad voor
rechtsbijstand indien de verdachte in hechtenis zit. Indien dit niet het geval is,
dan kan de verdachte zelf een raadsman inschakelen. Indien er 12 jaar of
meer boven het hoofd van de verdacht hangt, dan wordt automatisch een
advocaat toegewezen. De verdacht heeft het recht om een half uur voor het
verhoor met zijn raadsman te praten. De gesprekken en correspondentie
tussen advocaat en verdachte zijn privé.
- Recht op kennisneming van processtukken; vanaf de dagvaarding moet de
verdachte alle processtukken kunnen inzien.
- Recht op tegenonderzoek; art. 150a lid 3 Sv.

Andere procesdeelnemers
- Raadsman; de advocaat die de verdachte adviseert en met hem de
verdediging voert. De raadsman en verdachte samen worden de verdediging
genoemd.
- Getuige; een slachtoffer is ook getuige. Deze is wel verplicht te verklaren
wanneer hij door de rechter of ter zitting wordt gehoor (in tegenstelling tot de
verdacht). Indien de wet de getuige het recht geeft om te zwijgen wordt dit
verschoningsrecht genoemd.
- Slachtoffer; deze heeft vaak spreekrecht.
- Deskundige; bijv. forensisch deskundigen of een arts. Van personen die zijn
ingeschreven in een speciaal register wordt de deskundigheid aangenomen.
Andere deskundigen mogen ook ingeschakeld worden. De verdacht heeft
soms het recht tegenonderzoek uit te laten voeren.
- Rechtbank, gerechtshof en Hoge Raad;
- Politie;
- Openbaar ministerie;
- Reclassering; toezicht op het naleven van voorwaarden en de uitvoering van
taakstraffen.

Vrijheidsbenemende dwangmiddelen
Voor de zitting vindt er een voorbereidend onderzoek plaats. Dit bestaat uit een
verkennend onderzoek en een opsporingsonderzoek (art. 132a Sv). Het verkennend
onderzoek speelt meestal geen rol. Dit is bijv. indien ergens gepatrouilleerd wordt.
Het opsporingsonderzoek vangt bij bijna iedere strafzaak aan. Tijdens het
opsporingsonderzoek hebben ambtenaren bepaalde bevoegdheden die zij kunnen
gebruiken. Deze zijn hieronder uitgewerkt. Ze noemen dit dwangmiddelen. Voordat
deze ingezet mogen worden, moet er aan bepaalde voorwaarden voldaan worden
(door wie, tegen wie, voor welke feiten en met welk doel). Deze zijn terug te vinden in
het schema hieronder. Indien niet aan de voorwaarden voldaan is, dan is het
onrechtmatig en is er sprake van vormverzuim. Art. 359a Sv.

,Bij de uitvoering van dwangmiddelen moeten vier voorwaarden getoetst worden:
1. Door wie mag het dwangmiddel worden toegepast?
2. Tegen wie mag het dwangmiddel worden toegepast?
3. Voor welke feiten?
4. Met welk doel met het dwangmiddel worden toegepast?

Staande houden en legitimatieplicht (art. 52 Sv)
1. Door wie: door iedere opsporingsambtenaar.
2. Tegen een verdachte. Hierbij werk je art. 27 lid 1 Sv uit.
3. Voor alle strafbare feiten.
4. Doel is het achterhalen van de identiteit van de verdachte. Enkel daarover
mogen vragen worden gesteld.

Aanhouding (art. 53 jo. art. 54 Sv)
Dit is de arrestatie.
Bij een aanhouding bij heterdaad geldt (art. 53 Sv):
1. Door wie: door iedereen.
2. Tegen wie: een verdachte mag worden aangehouden. Hierbij toets je de
voorwaarden van art. 27 Sv.
3. Welke feiten: voor alle strafbare feiten.
4. Doel van de aanhouding is de verdachte overdragen aan een
opsporingsambtenaar.
Bij een aanhouding buiten heterdaad geldt (art. 54 Sv):
1. Door wie: en opsporingsambtenaar is bevoegd op grond van een bevel van de
OvJ.
2. Tegen wie: een verdachte mag worden aangehouden. Hierbij toets je de
voorwaarden van art. 27 Sv.
1. Welke feiten: alleen feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan. Voor
welke feiten dit is, is te vinden in art. 67 Sv. In de hoofdregel geldt dat voor
feiten waar een gevangenisstraf van ten hoogste 4 jaren op staat. In lid 2
staan gevallen waarin het ook is toegestaan VH toe te passen.
3. Doel van de aanhouding is voorgeleiding aan de HOvJ en meenemen naar
het politiebureau voor verhoor.

Ophouden voor onderzoek (art. 56a jo. art. 56b Sv)
Dit kan bijv. voor verhoor en identificatie (vingerafdrukken etc.). De verdachte mag 9
uur worden opgehouden als het een feit betreft waarvoor voorlopige hechtenis is
toegelaten en 6 uur indien voorlopige hechtenis niet is toegelaten. De tijd tussen
twaalf uur ’s nachts en negen uur ’s ochtends telt niet mee. Wanneer er meer tijd
nodig is, dan mag tijd verlengd worden met 6 uur indien het gaat om de verdenking
van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten. Indien voorlopige
hechtenis wel is toegelaten kan de officier van justitie de verdachte namelijk ook in
verzekeringstellen.

Toetsend op de vier voorwaarden komt het neer op:
1. Door wie: een opsporingsambtenaar op bevel van HOvJ of OvJ.
2. Tegen wie: een verdachte. Toetsen aan art. 27 Sv.
3. Welke feiten: te splitsen in feiten waar VH is toegestaan en niet toegestaan.

, 4. Doel: in belang van het onderzoek. Bijv. bij vluchtgevaar of gevaar dat iemand
sporten gaat uitwissen.

Inverzekeringstelling (art. 57 jo. 58 Sv)
Dit mag alleen in belang van het onderzoek. Bijv. indien een verdachte sporen kan
uitwissen of indien de verdachte zou kunnen vluchten. Daarnaast moet er sprake zijn
van een geval waarin voorlopige hechtenis is toegelaten. Meestal duurt zo’n bevel
drie dagen. Dit kan dan weer worden verlengd. Dit vindt plaats op het politiebureau.

Toetsend aan de vier criteria is dit dus:
1. Door wie: een opsporingsambtenaar op bevel van HOvJ of OvJ.
2. Tegen wie: een verdachte. Toetsen aan criteria art. 27 Sv.
3. Welke feiten: alleen feiten waarbij VH is toegestaan. Dit kun je vinden in art.
67 Sv.
4. Doel: in belang van het onderzoek. Bijv. bij vluchtgevaar of gevaar dat iemand
sporten gaat uitwissen.

Voorlopige hechtenis
Na de inverzekeringstelling kan langere vrijheidsbeneming noodzakelijk zijn. Dit
noem je voorlopige hechtenis. Deze kan bestaan uit bewaring, gevangenhouding en
gevangenneming (art. 133 Sv). De inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis
worden samen voorarrest genoemd. Na de inverzekeringstelling kan bewaring
worden aangevraagd. Dit moet, in tegenstelling tot inverzekeringstelling, wel bij een
rechter. Indien een verdachte in bewaring zit, kan die gevangenhouden worden.

Zowel voor de bewaring als voor de gevangenhouding moet voldaan worden aan vier
voorwaarden:
1. Er moet sprake zijn van een geval waarin voorlopige hechtenis is toegelaten
(art. 67 lid 1 en 2 Sv);
2. Er moeten ernstige bezwaren tegen de verdachte bestaan (art. 67 lid 3 Sv); er
moet dus meer verdenking zijn dan enkel art. 27 Sv. Bijv. indien de verdachte
bekend heeft.
3. Er moet sprake zijn van een grond voor voorlopige hechtenis (art. 67a Sv);
deze gronden staan genoemd in art. 67a lid 1 Sv. Bijv. vluchtgevaar of gevaar
voor herhaling of gevaar dat de verdachte sporen zal uitwissen
(collusiegevaar).
4. De periode van vrijheidsbeneming zal bij toewijzing van de vordering tot
voorlopige hechtenis niet langer duren dan de vrijheidsbenemende sanctie die
de rechter naar verwachting zal opleggen (art. 67a lid 3 Sv).

De max. termijn voor bewaring is 14 dagen, daarna moet de officier van justitie
gevangenhouding vorderen. Indien dit niet slaagt, moet de verdachte in vrijheid
worden gesteld. Bewaring vindt niet plaats op het politiebureau, maar in het huis van
bewaring. Over de gevangenhouding beslist niet de rechter-commissaris, maar de
raadkamer van de rechtbank. De termijn voor gevangenhouden is maximaal 30
dagen. Dit kan tweemaal worden verlengd. De rechtbank mag de gevangenhouding
ook in 1x voor 90 dagen geven. Indien de 90 dagen aflopen, kan er een voorlopige
dagvaarding uitgaan. De verdachte kan dan gevangengehouden worden tot de
einduitspraak. Dit noemen ze een pro-forma-zitting.

Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:

Qualité garantie par les avis des clients

Qualité garantie par les avis des clients

Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.

L’achat facile et rapide

L’achat facile et rapide

Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.

Focus sur l’essentiel

Focus sur l’essentiel

Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.

Foire aux questions

Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?

Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.

Garantie de remboursement : comment ça marche ?

Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.

Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?

Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur lisavanrooij. Stuvia facilite les paiements au vendeur.

Est-ce que j'aurai un abonnement?

Non, vous n'achetez ce résumé que pour €2,99. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.

Peut-on faire confiance à Stuvia ?

4.6 étoiles sur Google & Trustpilot (+1000 avis)

72841 résumés ont été vendus ces 30 derniers jours

Fondée en 2010, la référence pour acheter des résumés depuis déjà 14 ans

Commencez à vendre!
€2,99
  • (0)
  Ajouter