Volledige collegeaantekeningen van het vak materieel strafrecht. Aantekeningen zijn uit het jaar . Het vak wordt aangeboden op de Rijksuniversiteit Groningen in de master.
Materieel strafrecht collegeaantekeningen
Hoorcollege 1 – Inleiding bijzondere delicten – prof. mr. H.D. Wolswijk
Rechtsgoed, strafbaar feit en strafbaarheid
1. Reden en legitimatie van strafbaarstelling
Feiten worden strafbaar gesteld om bescherming te bieden. Als een belang wordt
beschermd binnen het strafrecht dan spreken we van een rechtsbelang of rechtsgoed.
Dat zijn belangen die de wetgever doormiddel van een strafbaarstelling wil
beschermen. Daarbij moet je denken aan het in gevaar brengen van rechtsgoederen of
rechtsbelangen. Het kan zijn dat een rechtsgoed wordt beschermd door meerdere
artikelen, daarnaast kan het ook zijn dat meerdere rechtsgoederen worden beschermd
door één artikel.
Als de wetgever ervoor kiest dan om een rechtsgoed te beschermen dan moet de
wetgever een aantal keuzes maken. Wil de wetgever het strafrechtelijk regelen? Wil je
een rechtsgoed alleen beschermen tegen de daadwerkelijke krenking? Bijvoorbeeld bij
doodslag, wordt er dan alleen bescherming geboden bij een daadwerkelijke doodslag
of ook bij het in gevaar brengen? Je kunt je voorstellen dat het afhangt van de aard van
het delict. Daarnaast moet je kijken of je doleuze handelingen strafbaar wilt stellen of
ook culpoze handelingen.
2. Ordenende functie van rechtsgoed
Strafbare feiten kunnen worden ingedeeld naar gelang het rechtsgoed dat ze willen
beschermen. Dat zie je terug in de opbouw van het wetboek. Het wetboek kent
verschillende titels. Delicten tegen de openbare orde, zedendelicten, geweldsdelicten,
vermogensdelicten, etc.
Het heeft wel een beperkte functie: ‘rubrica non est lex’: de rubriek/titel is zelf geen
wet. Afpersing staat bijvoorbeeld in de titel afpersing. Daar zit een vermogensaspect
aan. In die zin is het een vermogensdelict. Maar er zit ook een aspect van lichamelijke
integriteit aan. Want er wordt gedreigd met geweld. Het wil niet zeggen dat afpersing
in de rubriek vermogensdelicten staat, het niet het rechtsbelang lichamelijke integriteit
beschermd. De ordening is dus geen wet.
3. Interpretatieve functie van rechtsgoed
Art. 138 Sr, huisvredebreuk
1. Hij die in de woning of het besloten lokaal of erg, bij een ander in gebruik,
wederrechtelijk binnendringt…, wordt gestraft met… (zie nu art. 138a Sr).
Teleologische, rechtsgoedconforme interpretatie kan leiden tot een restrictieve,
maar ook tot extensieve interpretatie: legaliteitsbeginsel! Een voorbeeld is arrest
Stiefkind.
Bij zaken die om kraken gingen werd deze bepaling in de tenlastelegging opgenomen.
In veel gevallen leidde dit tot vrijspraak. De Hoge Raad kwam tot vrijspraak omdat
deze bepaling niet het eigendomsrecht wil bescherming, maar de huisvrede. De Hoge
Raad las ‘in gebruik bij een ander’ als daadwerkelijk gebruik. Kortgezegd, de woning
moet bewoond worden. Tegenwoordig hoef je daar nu niet meer mee aan te komen als
kraker. Tegenwoordig kennen we art. 138a Sr. Die stelt dat hetzelfde delict strafbaar is
ook al wordt de woning niet gebruikt, eigendom is dus al voldoende. In dit voorbeeld
wordt de rechtsgoedconforme interpretatie restrictief uitgelegd.
Arrest stiefkind (NJ 1997/361)
Art. 249 Sr: hij die ontucht pleegt met zijn minderjarig kind, pleegkind of stiefkind, …
een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige…
,Vrouw heeft een relatie met een man. Ze zijn niet met elkaar getrouwd. De vrouw
heeft een kind uit een eerdere relatie. Man (niet de biologische vader) pleegt ontucht
met het kind. De tenlastelegging stelde: man pleegt ontucht met stiefkind.
Maar de man en vrouw zijn niet gehuwd. Het kind is dus niet het stiefkind van de man.
Kan de man dan wel worden vervolgd voor het plegen van ontucht met een stiefkind?
Hof: met beroep op strekking (teleologisch: bescherming van minderjarigen in
afhankelijkheidsrelaties), stiefkind is ook een minderjarig kind van de vrouw met wie
de verdachte samenleeft als waren zij gehuwd.
Hoge Raad: “Bij de beoordeling van het middel dient het volgende voorop te worden
gesteld. De in art. 249 Sr, eerste lid, Sr opgenomen opsomming van door hun
hoedanigheid ten opzichte van de dader aangeduide minderjarigen met wie het plegen
van ontucht in deze bepaling strafbaar wordt gesteld, wordt hierdoor gekenmerkt dat
die hoedanigheid telkens een min of meer grote mate van afhankelijkheid van de dader
meebrengt, en dat de dader daaraan een zeker overwicht tegenover die minderjarigen
kan ontlenen. De strekking van even genoemde bepaling is dan ook bescherming te
verlenen aan minderjarigen, die als gevolg van die afhankelijkheid en dat overwicht
minder weerstand aan de dader bieden van anderen…”
“…uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet van 18 juli 1936, Stb.
203, waarbij in de delictsomschrijving van art. 249, eerste lid, Sr is opgenomen het
plegen van ontucht met zijn minderjarig stiefkind, volgt dat de wetgever daarbij het
oog heeft gehad op het geval dat de dader gehuwd is (geweest) met de ouder van het
desbetreffende kind van wie hij zelf niet de ouder is en niet ook op het geval dat de
dader concubinaat leeft of heeft geleefd met de ouder van het desbetreffende kind
(Kamerstukken II, 1935-1936, 85, nr. 2, blz. 3).”
“…die uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever noopt gelet op het bepaalde in art. 1
Sr, tot terughoudendheid bij de uitleg van het begrip ‘stiefkind’ in art. 249 Sr.
Aan de strekking van die bepaling, zoals hiervoor onder 4.2 is uiteengezet,
zou niettemin een argument kunnen worden ontleend voor een extensieve interpretatie
van dat begrip, die aansluit bij veranderde maatschappelijke opvattingen omtrent
samenlevingsvormen en de ontwikkelingen die zich dienaangaande sedert de
totstandkoming van art. 249 Sr hebben voorgedaan. Dan zullen evenwel, gelet op de
bestaande verscheidenheid aan samenlevingsvormen, bij de beantwoording van de
vraag welke minderjarigen onder ‘stiefkind’ dienen te worden begrepen, keuzes
moeten worden gemaakt, die de rechtsvormende taak van de rechter te buiten
gaan.”
“ Tot een extensieve interpretatie van dat begrip bestaat te minder aanleiding nu in art.
249 Sr, dat immers tevens ziet op een ‘aan zijn zorg (…) of waakzaamheid
toevertrouwde minderjarige’ en in art. 248ter [oud] Sr, voor zover daarin sprake is van
‘een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht’, voldoende
aanknopingspunten kunnen worden gevonden om een geval als het onderhavige,
waarin de minderjarige deel uitmaakt van het samenlevingsverband van diens ouder en
de dader, onder het bereik van de strafwet te brengen.”
Rechtsgoedconforme interpretatie legt het af tegen andere belangen en
interpretatiemethoden (legaliteitsbeginsel, wetssystematiek)
, Normatieve bestanddelen:
Art. 11 WVW 1994, joyriding
Het is verboden opzettelijke wederrechtelijk een aan een ander toebehorend
motorrijtuig op de weg te gebruiken.
Is het dan ook verboden als je een auto leent van een vriend terwijl je geen rijbewijs
hebt. Nee, want je handelt niet wederrechtelijk. Je hebt immers toestemming van de
eigenaar. Maar met wederrechtelijk kun je veel kanten op. Waar is wederrechtelijk op
gericht? In dit geval gaat het niet om wederrechtelijk in de zin van geen rijbewijs
hebben, maar toestemming van de eigenaar. Je kunt op deze wijze wel zien dat je met
het begrip wederrechtelijk veel kanten op kunt zodat je het naar jouw hand kunt zetten.
a. Functie rechtsgoed bij kwalificatie
(tweede vraag van art. 350 Sr)
Titel XXX Begunstiging
Art. 416 Sr (heling) 1. Als schuldig aan opzetheling wordt gestraft… a. hij die
een goed verwerft, voorhanden heeft…, terwijl hij ten tijde van de verwerving
of het voorhanden krijgen van het goed… wist dat het een door misdrijf
verkregen goed betrof.
Bij heling wordt het belang beschermd dat een ander niet mag profiteren van een
gepleegd misdrijf door een ander. Er wordt wel eens gezegd ‘geen heler, ook geen
steler’. Dat is dan ook de reden dat er een straf wordt gesteld op heling. Het is dus een
begunstigingsdelict.
4. Wijzen van bescherming van rechtsgoed
- Rol schuldbestanddelen
Om een rechtsgoed te beschermen moet de wetgever keuzes maken. We kennen
bijvoorbeeld geen delict ‘een ander van het leven beroven’ of ‘inbreuk maken op de
seksuele integriteit’. Dat zouden dan alomvattende delicten zijn. Dat hebben we niet.
Zo kennen we voor ‘een ander van het leven beroven’ meerdere delicten. Voorbeelden
zijn doodslag, dood door schuld en mishandeling met de dood ten gevolge. Dat is op
deze wijze gedaan om gradaties aan te brengen in de handelingen van verdachten.
Dood door schuld wordt bijvoorbeeld minder zwaar gestraft dan mishandeling met de
dood ten gevolg. Dat is ook logisch want voor de mishandeling is opzet vereist. En het
is aan mishandeling eigen dat dat erger kan aflopen dat je wellicht had gewild.
Datzelfde geldt voor opzettelijke brandstichting (art. 157 Sr). De maximale straf is
daarbij levenslang. Dat is zo omdat ook daar een opzettelijke handeling aan ten
grondslag ligt. Net als bij de mishandeling kan een brandstichting ook vaak uit de
hand lopen.
- Formele en materiële delicten
De wetgever kan ervoor kiezen om een delict materieel vorm te geven. Dat zie je
bijvoorbeeld bij doodslag. Hoe je een ander om het leven beroofd is niet relevant.
De doodslag op zichzelf is strafbaar. Datzelfde geldt voor mishandeling. Bij een
formeel delict heeft de wetgever ervoor gekozen dat een bepaalde gedraging,
bepaalde wijze van inbreuk op een rechtsgoed (in vorm van krenking of
gevaarzetting) is strafbaar gesteld.
Een voorbeeld van ene formeel delict is opruiing (art. 131 Sr). Daarbij is de manier
nauwkeurig in de wet opgenomen.
Het gevaar bij formele delicten is dat er leemtes in de wet kunnen ontstaan die niet
bedoeld zijn. Dat nadeel heb je niet bij materiële delicten.
, - Krenkings- en gevaarzettingsdelicten
Krenkingsdelict: daadwerkelijke ‘krenking’ of aantasting is strafbaar gesteld:
Doodslag, diefstal, vernieling. De krenking moet dan ook bewezen kunnen
worden. Krenkingsdelicten kunnen formele delicten (diefstal) dan wel materiële
delicten (doodslag) zijn.
Daarnaast kennen we ook gevaarzettingsdelicten. Daarbij hoeft er geen krenking te
hebben plaatsgevonden. Hierbij kennen we twee smaken, namelijk concrete en
abstracte gevaarzetting. Een concreet gevaarzettingsdelict is een strafbaarstelling
van een gedraging, die ‘concreet’ een gevaar oplevert voor een bepaald
rechtsgoed. Gevaarzetting is een gevolgbestanddeel en dient dus bewezen te
worden.
Een abstracte gevaarzetting is een strafbaarstelling van een gedraging omdat die
(in het algemeen) ‘gevaar’ kan opleveren voor een bepaald rechtsgoed. Of
gedraging in casu gevaar heeft veroorzaakt of kan veroorzaken, is niet van belang
(geen bestanddeel) en hoeft dus ook niet te worden bewezen.
Wanneer is er ‘gevaar (te duchten)’?
HR NJ 2009, 120 over art. 157 Sr (brandstichting)
Hof: bewezenverklaard dat ‘ hij … opzettelijk brand heeft gesticht in een pand
gevestigd op de a-straat 1, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk brand
gesticht, ten gevolge waarvan voornoemd pand gedeeltelijk is verbrand, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor voornoemd pand en levensgevaar voor de in de
a-straat 2 woonachtige personen te duchten was’ (art. 157 onder 2 Sr).
Hof: ‘Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan stichten van brand in
bedrijfspand [a-straat 1] met daarboven gelegen een woning [a-straat 2]. Door
uitslaande brand ontstond zeer gevaarlijke situatie. (…) Het Hof gaat er van uit dat
verdachte zich niet heeft gerealiseerd dat boven het bedrijf een woning was
gelegen. Dat neemt echter niet weg dat hij zich rekenschap had behoren te geven
van de mogelijkheid dat het bedrijfspand tevens ruimte bood aan een
bedrijfswoning. Door hieraan voorbij te gaan heeft verdachte het risico genomen
dat er slachtoffers zouden vallen. Het is een gelukkige omstandigheid geweest
dat zowel in het bedrijfspand als in de bovenwoning op het moment dat de
brand woedde, geen personen aanwezig waren.’
Hoge Raad: 2.3 In art. 157 Sr is straf bedreigd tegen onder andere degene die
opzettelijk brand sticht indien daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is.
Van zulk levensgevaar is niet reeds sprake indien de brand is gesticht in een
woning (of een andere behuizing die tot menselijke bewoning dient)… Om in
een dergelijk geval in rechte het levensgevaar voor in het bijzonder de bewoner(s)
als vaststaand te kunnen aannemen is vereist dat uit de inhoud van wettige
bewijsmiddelen volgt dat dat levensgevaar inderdaad te duchten was. Dit
betekent dat het levensgevaar ten tijde van de brandstichting naar algemene
ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Dat de dader zelf dat gevaar
wellicht niet heeft voorzien, is in dat verband dus niet van belang.
Van die vereiste voorzienbaarheid zal in de regel geen sprake zijn indien de
bewoner(s) zich ten tijde van de brandstichting niet in de woning bevond(en).
De bewezenverklaring is daarom niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Maar: ECLI:NL:HR:2018:16 over art. 161bis Sr
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur mbmarcelbenjamins. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour $7.04. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.