De verhouding tussen pedagogiek en opvoedingspraktijk, p. 26 - 29
(namen pedagogen niet kennen)
1) Het onderscheid tussen pedagogie en pedagogiek
1923: Gunning maakt onderscheid tussen pedagogie en pedagogiek
Pedagogie (“leiden van kinderen”): de praktijk van het opvoeden
Pedagogiek: de theorie, de wetenschap, de leer, “een systematische geordende
uiteenzetting over alles wat met opvoeding te maken heeft”
2) Pedagogiek: de wetenschap
Lange tijd wordt over opvoeding nagedacht binnen de bestaande kaders van de theologie,
de filosofie en de psychologie
Periode van Verlichting en Romantiek
Ernst Christian Trapp = 1ste hoogleraar in de pedagogiek aan de universiteit van Halle
(Duitsland)
Nu: reeks afzonderlijke deelgebieden
6 voornaamste deeldisciplines van de pedagogiek (SCHOOF)
1. Sociale pedagogiek
2. Comparatieve pedagogiek / vergelijkende opvoedkunde
3. Historische pedagogiek
4. Orthopedagogiek
5. Onderwijskunde / schoolpedagogiek
6. Fundamentele pedagogiek
3) De verhouding tussen de theorie en de praktijk
Gunning:
“Theorie zonder praktijk is voor de genieën, praktijk zonder theorie is voor gekken of
schurken, maar voor het gros der opvoeders is de innige onverbrekelijke vereniging van
beide."
Imelman:
“Oeverloze discussie over de verhouding tussen theorie en praktijk”
® iedereen heeft ervaringen met opvoeding
® hang naar pasklare voorschriften
à de natuurwetenschappen: grote zekerheid en voorspelbaarheid
Pedagogiek is theorie, maar GEEN natuurwetenschap
WANT: (DOMM)
1. Datgene wat de opvoeder aanbiedt: wat door dit kind te leren valt (bv. leerstof)
2. Onderzoeksterrein (opvoedingspraktijk): de werkelijkheid waarin de om advies vragende
opvoeder zelf een rol speelt
3. Materiaal: het kind
4. Middelen: in hun bruikbaarheid afhankelijk van het kind, de aard van datgene wat geleerd
wordt én van opvoeder zelf
Kortom: over alles waarin men in de natuurwetenschappen zekerheid heeft, heeft de opvoeder in de
pedagogiek geen enkele zekerheid!
,Van hieruit zijn 3 uitéénlopende houdingen ten opzichte van de theorie verklaarbaar:
1. Pedagogiek als receptenboek
opvoeden = een techniek die de voorschriften van de theorie gewoon moet opvolgen
je haalt het receptenboek maar boven, als je iets nieuw wil proberen of als je vastloopt
2. Theorie behoort tot de opleidingsperiode
éénmaal opleidingsperiode afgelopen -> theorie niet (meer) nodig, men kreeg er
voldoende vóór de praktijk
3. Theorie met betrekking tot opvoeding = onzin
bijvoorbeeld in citaten
MAAR theorie en praktijk kunnen niet zonder elkaar…
NIET: in de zin van éénrichtingsverkeer THEORIE PRAKTIJK
IMMERS:
Pedagogiek biedt geen zekerheid, noch voorspelbaarheid!
De theorie reikt inzichten aan, geen kunnen
WEL: PRAKTIJK THEORIE
Vanuit de praktijk naar de theorie én terug:
• moeilijkheden in een concrete situatie, dwingen tot bezinning, nadenken, gesprek
(= begin van elke theorie)
• opvoeders handelen vaak (onbewust) consequent in gelijkaardige situaties
(= verborgen theorie)
Dus pedagogiek: de theorie
• Maakt de intuïtie en feeling van ‘de geboren opvoeder’ NIET overbodig, maar biedt inzichten,
verruimt en verdiept.
® De theorie is een systematische, bewuste bezinning, om de praktijk van dienst te zijn.
,Opvoeden staat niet los van cultuur en maatschappij, p. 35 – 80
(namen pedagogen kennen!)
1) Is opvoeden mogelijk en noodzakelijk? De mens: een animal educandum?
Vraag: is de mens een animal educandum? = is de mens wel opvoedbaar?
® Deze vraag leidt tot polariteit (polaritieit = het onderscheid tussen bevestiging en ontkenning)
Soms is opvoeden een zeer moelijke opdracht, soms gaat het vanzelf
Opvoeden gaat gepaard met vreugde, moeilijkheden, spanningen, verzoeningen , successen en
ontgoochelingen -> gevolg soms zeer pessimistische, dan weer zeer overmoedige uitspraken worden gedaan
Pessimisme versus optimisme, zowel bij opvoeders als in pedagogische theorieën
® nature - nurture debat: de discussie rond de respectievelijke invloed van erfelijkheid en milieu
= het centraal stellen van de = aanleg, erfelijkheid en
invloed van het milieu op de constitutie (= de aangeboren
ontwikkeling van het kind psychofysische gesteldheid)
, 2) Welke kansen geven we aan de opvoeding?
2.1) Nativisme
Opvoeding staat machteloos
Erfelijkheid staat centraal: alles is aangeboren = nature
(Italiaanse criminoloog) Lombroso: ‘de geboren misdadiger’
van mening dat de misdadiger al zodanig is geboren en zelfs bepaalde kenmerken vertoont
waardoor hij als crimineel herkenbaar is
Nationaalsocialisme (= de politieke ideeën van Hitler)
een beklemtoning van de erfelijkheidsfactoren, leidend tot opvattingen als ‘de superioriteit van
het Arische ras’, ‘het uitschakelen van niet-aangepasten (zoals joden, ‘gebrekkigen en ouderen’ en
‘verbetering van het ras’
-> meer sprake van eugenetica (= rasverbetering) dan van opvoeding
Racisme: onderzoek naar de mogelijke intellectuele inferioriteit van kleurlingen
2.2) Naturalistisch en pedagogisch optimisme
= Wanneer het vertrouwen teveel naar één van beide kanten overhelt
Naturalistisch optimisme = (te) groot geloof in de kinderlijke mogelijkheden
(zie verder: naturalisme)
Pedagogisch optimisme = (te) groot geloof in de mogelijkheden van de opvoeder
(zie verder: idealisme)
3) Hoe verhouden omgeving, opvoeder en kind zich tot elkaar?
3.1) Naturalistische opvattingen
De mens komt ter wereld als een natuurschat die zich spontaan ontplooit
1. Jean-Jacques Rousseau
o Boek ‘Emile, ou De l’éducation’
- begint met de uitspraak: “Alles is goed zoals het uit de handen van de Schepper
komt, alles ontaardt in de handen van de mens.”
o Taak opvoeding: het ondersteunen van de natuurlijke ontwikkeling van de vermogens en het
beschermen van die vermogens tegen verkeerde invloeden
o Negatieve opvoeding: steun verlenen door schadelijke factoren uit de weg te ruimen
o Individuele opvoeding, omdat elk kind een eigen natuur heeft
o De opvoeder als ‘glazen stolp’ over het ‘tere plantje’ (de opvoedeling)
o 4 opvoedingsmiddelen: (BVZG)
1) Bescherming van het kind
2) Vrijlaten van het kind
3) Zelfontplooiing bevorderen
4) Goede voorbeeld geven (als stimulering en ter ondersteuning van de natuurlijke
ontwikkeling naar het goede)
o De ‘toekomstige’ samenleving: ‘le contrat social’ en ‘la volonté générale’
- ‘le contrat social’: de mens door een natuurlijke opvoeding bereid en in staat zou zijn te
leven in een maatschappij gegrond op een maatschappelijk verdrag dat de deelnemers
vrijwillig onder mekaar zouden sluiten
- ‘la volonté générale’: de burgers zouden hierbij vrijwillig gehoorzamen aan de wetten
die zij zichzelf hebben opgelegd