MEDISCHE MICROBIOLOGIE
INLEIDENDE BEGRIPPEN
Menselijke pathogenen: verwekkers van infectieuze ziekten.
Prionen = infectieuze eiwitten in hersenen (gekkekoeienziekte)
Virus = infectieuze omhulde nucleïnezuren.
Prionen en virussen niet levend (levend= eigen metabolisme, kan reageren en reproduceren)
Microscopisch = bacteriën, gisten en schimmels & protozoa
Submicroscopisch = virussen en prionen.
Samenlevingsvormen: mutualisme (gastheer en micro o hebben allebei voordeel), commensalisme (micro o heeft voordeel,
gastheer voordeel noch nadeel), parasitisme (micro o heeft voordeel en gastheer nadeel), saprofytisme (maakt gewone
mens niet ziek, bij verzwakking wel).
Alle organisme hebben dubbele naam, virussen maar 1.
BEGRIPPEN UIT INFECTIELEER
Infectieziekte = interactie Micro o en gastheer leidt tot schade of veranderende fysiologie bij gastheer, kan resulteren
in klinische symptomen of onopgemerkt.
ontstaan hangt af van micro o, gastheer en besmettingsroute.
Fasen ontstaan infectieziekten (niet altijd alle fasen):
1) Besmetting met micro o en evt kolonisatie van MO (micro-organisme)
2) Lokale invasie van gastheer door MO of producten van MO, soms gevolgd dr verspreiding door
lichaam
3) Ontstekingsreactie en ontwikkeling van immuunreactie door gastheer
4) Resolutie ziekteverschijnselen en herstel of letaal aflopen
Weefselschade door: MO zelf, producten MO (tetanus), immuunreactie gastheer, verstoren regulatie natuurlijke celdeling
(kankers).
Besmetting: kiemen overgebracht van 1 plaats naar andere. Niet alle besmettingen veroorzaken infectie hangt af
van #kiemen, virulentie kiemen, groeisnelheid kiemen, weerstand gastheer.
Virulentie MO: conventionele pathogenen, conditionele pathogenen (alleen onder bepaalde omstandigheden ziekte),
opportunistische pathogenen (bij verminderde weerstand). MID= minimale infectieuze dosis.
Commensale kiemen op ongebruikelijke plaats
pathogeen (= translocatie).bij verzwakking gaat lokale commensale flora woekeren en invasief worden.
Kiemen kunne direct (inhalatie aerosols= aerogene transmissie, huid-huid contact=> cutane transm, slijmvlies-slijmvlies,
slijmvlies-handen-slijmvlies/wonde) of indirect overgedragen (contact besmette voorwerpen= fomites, inname of
zwemmen verontreinigd water, uitwerpselen = faeco-orale transmissie, tussenkomst insecten en spinachtigen= ARBO)
Verticale transmissie: moeder-kind.
Verspreiding van MO wordt beperkt door aangeboren en verworven immuunreactie.
Acute infectie = treedt plots op en geeft op korte tijd typische symptomen, aanwezigheid kiem beperkt in tijd.
Chronische infectie= traag verloop, lange periode vage klachten.
1
, Stadia chronische infectie:
1) Soms trage replicatie met langzaam progressieve destructie van weefsels
2) Soms sluimerende/latente infectie zonder last.
Epidemiologie = studie van voorkomen en verspreiden van ziekten in populaties.
Incidentie = # nieuwe ziektegevallen dat binnen bepaalde populatie gedurende specifiek tijdvak ontstaat
(uitgedrukt als getal per 100 000 inwoners)
Prevalentie = totaal # ziektegevallen dat binnen bepaalde populatie op bepaald moment of gedurende bepaalde
periode wordt waargenomen (uitgedrukt als getal per 100 000 inw).
Epidemie = plotseling toenemen van het aantal ziektegevallen in populatie of geografisch gebied door 1 op ≥2
overdracht.
Pandemie = infectieziekte die grote delen dvan aarde aantreft
Endemie = ziekte die regelmatig en verspreid voorkomt in populatie door 1 op 1 overdracht.
BACTERIOLOGIE
AFMETINGEN EN INDELINGEN BACTERIËN
Zijn 1 cellig, zichtbaar met lichtmicroscoop (na kleuring).
Indeling volgens vorm:
- Bolvormig: kok
- Staafvormig: bacil
- Kommavormig: vibrio
- Spiraalvormig: spiril of spirocheet
Indeling ten opzichte van elkaar:
- Enkelvoudig
- Met twee: diplo-
- In keten: strepto-
- In pakketje: tetrade-
- In trosje: staphylo-
Volgens gramkleuring: gram positief= blauw, paars& gram negatief: roze, rood
BOUW VAN BACTERIËN
Prokaryote cellen: eenvoudige cellen, geen celkern en geen membraan omgeven organellen.
Grampositieve bacterie heeft dikkere celwand dan gramnegatieve.
Exotoxinen: afgescheiden door levende grampositieve of -negatieve bac, zijn eiwitten, thermolabiel, heel giftig,
antisera of vaccin.
Endotoxines: zitten in buitenmembraan van gramnegatieve bac, komen vrij na lysis, zijn lipiden, thermostabiel,
minder giftig, geen antisera of vaccin.
Thermolabiel = niet stabiel bij hoge temp
Slijkapsel/slijmlaag van polysachariden: beschermt tegen fagocytose (virulenter), verhindert opname antibiotica, kan
vasthechten aan oppervlakken.
Circulair DNA (=genofoor): alle genen op 1 enkel circulair dubbelstreng DNA-molecule, geen kerncompartiment->
genofoor ligt vrij in cytoplasma.
Plasmiden: extra stukjes circulair dubbelstreng DNA, bevatten genen voor resistentie bac toxinen en
conjugatie.
2