Examen micro-economie
Inleiding tot de micro-economie
Economie = de studie die zich bezighoudt met keuze. Wat je wilt is oneindig, je wilt
altijd meer, je moet hiervoor iets opofferen (geld). Maar er zijn beperkte middelden,
alles wat hebben is schaars.
Schaarste (scarsity) en keuze (choice) = de gemeenschap heeft beperkte
middelden en we kunnen niet iedereen geven wat die wil. Daarom moet je kiezen
maken door te kijken naar inkomen en zien wat je kan doen om aan noden te voldoen.
H3: The market forces of supply and demand
1. De markt & marktvormen
1.1. De marktwerking
Kopers: bepalen vraag van een product
Verkopers: bepalen aanbod van de groep
Volmaakte concurrentie = competitive market
Marktmacht = vrijheid om prijs te kiezen
Monopolie = prijszetter, zij kiezen de prijs
Volmaakte concurrentie = prijsnemer, geen
invloed op de prijs
, 2. Vraag (demand)
Individuele vraag = hoeveel één consument bereid (en in staat) is te kopen bij verschillende
prijzen
Marktvraag = hoeveel alle consument samen bereid (en in staat) zijn te kopen bij
verschillende prijzen
som van de individuele vraagcurves
Q = f (p): hoeveel goederen Q – willen consumenten kopen bij een gegevenprijs
P = f (Q): welke prijs p – zijn consumenten bereid te betalen voor een gegeven hoeveelheid
Q (inverse marktvraag)
Inverse vraagvergelijking: p = a – b . q
Hogere prijs heeft 2 effecten:
1. Inkomens-effect – maakt armer (koopkracht daal – hoeveelheid q daalt)
2. Substitutie-effect (minder aantrekkelijk t.o.v. alternatieven – hoeveelheid q daalt)
Wet van de vraag: Q daalt als P stijgt – als P stijgt wordt er minder verkocht en omgekeerd
Ceteris paribus: de marktvraagcurve beschouwt de gevraagde hoeveelheid bij verschillende
prijzen… in de veronderstelling dat andere factoren die de vraag beïnvloeden constant zijn
Marktvraag voor goed n: 𝐷𝑛 = 𝑓(𝑃𝑛 ,𝑃L,𝑃M,...,𝑃𝑛–L,𝑌,𝑇,𝑃𝐿S,𝐴,𝐸)
Inverse marktvraag: 𝐷𝑛 =𝑓(𝑃𝑛,𝑔𝑒𝑔𝑒𝑣𝑒𝑛[𝑃L,𝑃M,...,𝑃𝑛–L,𝑌,𝑇,𝑃𝐿S,𝐴,𝐸])
Verandering in gevraagde hoeveelheid q (Pn) = verschuiving LANGS vraagcurve
Verandering in de vraag (andere determinanten D) = verschuiving VAN vraagcurve
1. Verandering in prijzen andere goederen (vb. suiker en koffie) : zijn
complementaire goederen/complementen – curve verschuift naar links - (vb. koffie
en thee): zijn substituten/substitueerbare goederen
2. Inkomen van de consumenten (vb. appels) : normale goederen = goed waardoor
vraag toeneemt als inkomen stijgt – (vb. spaghetti) : inferieur goed = inkomen stijgt ,
dus kunnen duurdere dingen kopen
3. Voorkeuren en smaken : als je van melk houdt, ga je dat blijven kopen
4. Populatie: hoe groter de bevolking, hoe groter de vraag – als populatie veranderd, zal
V ook veranderen
5. Reclame : waar reclame voor wordt gemaakt, zal meer V naar zijn
6. Verwachting : als men verwacht dat P van melk volgende maand stijgt, gaan mensen
nu meer melk kopen
, 3. Aanbod (supply)
3.1. Het aanbod
Individuele aanbod = hoeveel een producent bereid is te verkopen bij verschillende prijzen
Marktaanbod = hoeveel alle producenten samen bereid zijn te verkopen bij verschillende
prijzen
Marktvraag voor goed n: 𝑆𝑛 = 𝑓(𝑃𝑛,𝑃L,𝑃M,...,𝑃𝑛–L,𝐻,𝑁⁄𝑆,𝐹L,𝐹M,...,𝐹𝑚,𝐸,𝑆𝑞)
Wet van het aanbod: aangeboden hoeveelheid stijgt als prijs stijgt = positive related
Verandering in aangeboden hoeveelheid q (Sn) : verschuiving LANGS aanbodcurve
Verandering in andere determinanten van S : verschuiving VAN aanbodcurve
Hoeveelheid verhogen = A-curve naar rechts = increase supply
Hoeveelheid verlaagt = A-curve naar links = a decrease in supply
1. Verandering in winstgevenheid andere goederen: firma’s zijn soms flexibel bij
verkopen van producten en switchen soms van productie naar andere goederen (vb.
speelgoed hout – stoel)
Joint supply: goederen worden samen geproduceerd (wol + lam)
2. Technologie: verbetering zorgt voor meer product – K worden lager en productie hoger
3. Natuurlijke en sociale factoren : natuurlijk rampen – invloed op K van productie
4. Kosten productiefactoren : als P van een WN stijgt heeft dit invloed op output –
verkopen van producten is negative relate met P van inputs
5. Verwachtingen : als P van melk gaat verhogen, gaat firma meer investeren in
productive capacity
6. Aantal verkopers : als er meer verkopers zijn gaat verkoop verhogen
4. Marktevenwicht
4.1. Het evenwicht
Waar Q = A (marktprijs) – consument komt overeen met wat producten wilt geven
Wet van vraag en aanbod: P past zich aan tot Q en A gelijk
aan
4.2. Onevenwicht surplus
Evenwicht verstoord als vraag – en of
aanbodcurve verschuift
, Verkopers kunnen niet alles verkopen aan evp – dus beslissen ze om P te verlagen – kopers
kopen nu meer van goed X = verschuiving LANGS v-curve.
Anderen gaan ook P verlagen maar produceren enkel hoeveel zij willen verkopen
Surplus = situatie waar hoeveelheid die aangeboden wordt groter is dan gevraagde
hoeveelheid
4.3. Onevenwicht: tekort
Vele kopers kopen aan evp – er onstaat een tekort –
verkopers kunnen P verhogen – sommige kopers
zullen nu niet meer kopen – verschuiving LANGS
curve – andere verkopers gaan meer producten
produceren
Shortage = hoeveelheid die gevraagd wordt > is
dan de aangeboden hoeveelheid
4.4. Prijzen als signaal: Hoe prijzen de beschikbare middelen toewijzen
Signaal naar:
- Vragers : prijs geeft aan wat ze moeten opgeven om over een goed te beschikken =
beste alternatief – ze vergelijken verschillende alternatieven
Principe 1: mensen moeten keuzes maken
Principe 2: de K van iets worden bepaald door datgeen dat we opgeven om te
krijgen
Principe 3: rationele mensen denken in de marge
- Aanbieders : prijs geeft weer wat ze kunnen krijgen als ze een goed produceren
H4: Elasticity and its applications
Elasticiteit geeft enorm veel inzichten in hoe prijsgevoelig producten zijn