Woon – Leefklimaat (herhalingsoefening ppt kennen)
Wat is opvoeden? (Eigen woorden examen)
Opvoeding is alle omgang tussen opvoeder en kind waarbij de opvoeder gericht een relatie met het
kind aan gaat. In deze omgang biedt de opvoeder het kind liefde, geborgenheid, veiligheid,
intimiteit, aandacht, grenzen,instructie, ondersteuning en controle. Hierdoor gaat het kind tot
zelfontplooiing komen en over het nodige zelfvertrouwen en de nodige zelfstandigheid en
zelfredzaamheid beschikken om richting te geven aan zijn verdere leven.
Opvoeden heeft te maken met hoe je zelf bent opgevoed, waarden en normen die voor jou belangrijk
zijn, kennis en ervaring die je tot nu toe hebt opgedaan,… Opvoeden is een gedeelte
verantwoordelijkheid.
Peter Adriaenssens: ouderschap is 1 van de moeilijkste beroepen waar geen opleiding voor bestaat.
Wij zijn kinderen van onze ouders. In het gezin waar wij zelf uit komen, zagen wij voor het eerst het
ouderschap in de praktijk. En als wij onze beurt vader en moeder worden, vergelijken we het gezin
van vroeger met dat van vandaag.
Opvoeding door de jarenheen (examen)
Na 1945: tradionele model bleef deels bestaan (moeder huishouden, vader werken). De opvoeding
tussen ouder en kind werd warmer. Relatie van persoon tot persoon. Kind eigen inbreng,
volwassenen herontdekken het kind in zichzelf en kinderen worden als mens serieus genomen.
Na 1960: gelijkwaardigheidsmodel, kind en ouder staan gelijk. Kind kon aangeven wat hij wou.
Democratische relatie op grond van overleg en participatie. Ouders worden kwetsbaarder en
onzekerder.
Opvoedingsmodel (Belangrijk examen belsky casus) ‘lineair – circulair’
De factoren die bij de ouders liggen (persoonlijkheid – directe invloed)
De factoren die bij het kind liggen ( karakteristieken kind – directe invloed)
De factoren die in de sociale context liggen (werk, sociaal netwerk, relatie – indirecte invloed)
Opvoedingsdoelen
- Autonomie: Je creëert ruimte voor het kind zodat het zelf keuzes kan maken. Je laat het kind zichzelf
zijn. Het mag positieve en negatieve emoties tonen en kan vrijuit spreken, ook op moeilijke
momenten. Zo leert het om later met emoties om te gaan.
- Competentie: Je gelooft in de talenten van het kind, spreekt je vertrouwen uit en helpt bij de
ontwikkeling van oplossingsgerichte vaardigheden.
- verbondenheid: je omringt het kind met liefde en laat zien dat het altijd bij jou terecht kan.
Opvoedingsstijlen (Examen + praktijkvoorbeeld en eigen visie verwoorden)
Autoritaire opvoedingsstijl
- veel controle
- Weinig rekening houden met eigen mogelijkheden en interesses
- Kind moet zich aanpassen aan de wensen van de opvoeder.
- Veel regels en afspraken
- Streng toezicht, straffen, geen tegenspraak
Democratische/ autoritatieve opvoedingsstijl
- Hoge mate van betrokkenheid/ responsiviteit
- Overleg
- Aanmoediging
- belang van het kind staat centraal
- Warm en liefdevol
, Permissieve opvoedingsstijl
- Weinig eisend
- Accepterende en tolerante houding tegenover het kind
- Kind bepaald, experimenteert en neemt veel beslissingen zelf
- Opvoeder stelt geen eisen
- Kind moet zelf uitzoeken wat goed voor hem is.
Verwaarlozende opvoedingsstijl
- Opvoeder heeft geen aandacht voor het kind
- Geen emotionele betrokkenheid, geborgenheid, liefde, veiligheid, intimiteit.
- Kind kan zijn gang gaan zonder controle, ondersteuning, instructies en grenzen.
- Geen opvoedingsrelatie tussen de opvoeder en het kind.
Ouder – opvoeder – begeleider
Vragen voor de opvoeder (Ter Horst) examen
1. Heeft het kind wel echte opvoeders?
Kinderen in voorzieningen moeten het soms zonder “echte” opvoeders doen. Het is dan belangrijk
om de context te “repareren”, actief te betrekken. Eventueel een plaatsvervanger te zoeken (bv
pleeggezin) of een individuele begeleider te promoten in de leefgroep.
2. Heeft de opvoeder wat over voor deze kinderen?
Vitaliteiten betekent levenskracht, toekomstperspectief, hoop, moed, plezier, geloof, liefde,
vertrouwen, opgewekt zijn. Vitaliteit is cruciaal in het professionelen opvoeden. (Examen)
Ter horst stelt de volgende vragen; Is de opvoeder wel door de puberteit heen? Besteedt de
opvoeder niet te veel energie aan zichzelf, is hij niet teveel zoekend naar zichzelf, zijn eigen
persoonlijkheid? Heeft de opvoeder zelf nog veel bevestiging nodig? Is de opvoeder wel uitgeslapen?
Hij moet tegen een stootje kunnen en voldoende nachtrust hebben. Anders verdwijnt de vitaliteit.
Heeft de opvoeder het niet te druk met andere problemen? Heeft de opvoeder niet al teveel zorgen
en kan hij problemen van zich afzetten wanneer hij met kinderen werkt?
Historiciteit betekent een verbinding hebben met je eigen voorgeschiedenis, ervaringen uit het
verleden. Heeft de opvoeder een verleden waar hij weg mee kan? Is hij in staat bepaalde zaken uit
het verleden een plaats te geven? (Examen)
3. Staat de opvoeder open voor het kind? Is de opvoeder gericht op de kinderen?
Openheid betekent open staan voor het kind of voor zijn mogelijkheden, behoeften, plannen,
bedoelingen. De opvoeder luistert stelt zich open, toont interesse zonder vooroordelen en een al te
snelle eerste indruk. Door een tekort aan vitaliteit wordt de openheid soms belemmert. (Examen)
Internationaliteit betekent duidelijke, goed gerichte boodschappen geven die veiligheid bieden van
het kind. Dit is het uitzenden van boodschappen gericht op het kind en de werkelijkheid. Dit
betekent congruent zijn, echt zijn. Wat je denkt en voelt klaar uitspreken en tonen aan het kind. De
juiste signalen geven en je afstemmen op de hulpvraag. (Examen)
4. Beheerst de opvoeder de dialogische grondvormen?
5. Kan de opvoeder voldoende bijtanken?
Het is nodig om af en toe bij te tanken. Dit kan door gesprekken te voeren met andere opvoeders of
over ervaringen te relecteren in de vorm van supervisie. Een opvoeder kan zelf op zoek gaan naar
manieren waar hij energie kan uit halen: vakantie, sport, verenigingsleven tot een groep vrienden
behoren, ontspanning,..