Handel
= Uitwisseling van goederen en diensten tussen twee partijen tegen een betaling om aan een
bepaalde behoefte te voldoen.
1 Inleiding en situering
1.1 Basisbegrippen
Een behoefte of verlangen
= een tekort dat een mens ervaart. Dat tekort wil hij verhelpen door het leveren van inspanningen.
= iets wat je zelf nodig acht, iets wat je wenst te hebben
Je kan behoeften vervullen met bijvoorbeeld je zakgeld (= economische behoeften)
Behoeften in drie categorieën:
Levensnoodzakelijke/primaire behoeften
o Bv. voedsel, kledij, onderdak, medische zorg
Niet-levensnoodzakelijke/secundaire behoeften
o Bv. cultuur, sport, (dure) merkkleding
Luxebehoeften/tertiaire behoeften
o Bv. wereldreis, schilderij van Picasso
Vier eigenschappen van behoeften:
1) Persoonlijk
a. Verschillen naargelang iemands leeftijd en voorkeur
2) Tijd- en plaatsgebonden
a. De omstandigheden waarin je leeft, zal de behoeften beïnvloeden
3) Oneindig
a. Is je behoefte vervuld? Dan zullen er telkens nieuwe ontstaan!
b. OF behoeften terugkeren Bv. honger
4) Leiden tot keuze
a. Je kan ze niet allemaal in één keer vervullen -> niet voldoende tijd en geld
Goederen en diensten
Producten = verzamelnaam van goederen en diensten
Diensten: behoeften die je niet kan aanraken Bv. bezoek aan tandarts
Niet tastbaar
Niet mogelijk om voorraad aan te leggen
Goederen: behoeften die je kan aanraken Bv. smartphone
Tastbaar
Je kan een voorraad aanleggen
Vier soorten goederen:
- Vrije goederen
o In overvloed aanwezig
o Gratis!
- Economische goederen Gebruiksgoederen
o Beperkt aanwezig
o Je moet ervoor betalen Verbruiksgoederen
Twee soorten economische goederen:
1) Consumptiegoederen
a. Producten die je gebruikt om je behoeften als consument te bevredigen
2) Productiegoederen/investeringsgoederen
a. Goederen die gekocht worden door ondernemingen om andere
producten te produceren
, - Individuele goederen
o Het product dat jij koopt, kan niemand anders kopen
o Bv. Ik koop een pakje friet in de frituur, doktersbezoek
- Collectieve/publieke goederen
o Producten die zowel door jou als door anderen gebruikt kunnen worden
o Bv. leger, straatverlichting, vuurwerkshow, sporthal
Produceren en consumeren
Produceren: voortbrengen van goederen en diensten door ondernemingen, bedrijven en de overheid
met behulp van de productiefactoren
Producent: maakt en levert de goederen en diensten
Consumeren: kopen van goederen en diensten door consumenten met als doel hun behoefte te
bevredigen
Consument: gebruikt of verbruikt de goederen en diensten
Vier productiefactoren:
1) Natuur of natuurlijke grondstoffen
a. Alle middelen die ontgonnen worden en die in natuurlijke toestand bestaan
b. Bv. water, olie, gas, hout, grond, ijzererts, ...
2) Arbeid
a. Geestelijke- en lichamelijke inspanningen die mensen leveren voor de productie van
goederen of diensten (= beperkt!)
b. Bv. nachtwerkers, werknemers in de productie, HR-medewerkers, ...
3) Kapitaal
a. = afgeleide (productie)factor: ‘kapitaal’ moet worden geproduceerd met vorige
productiefactoren (natuur + arbeid)
b. Bv. machines en werktuigen die in het productieproces worden ingeschakeld om het
eindproduct te maken
4) Ondernemerschap
a. Ondernemersactiviteiten die tot stand komen door goede samenwerking van de
productiefactoren
b. Bv. directie, boekhouders, secretariaat, logistiek, ...
Schaarste
= In maar een bepaalde hoeveelheid beschikbaar: consumenten zullen niet alles kunnen kopen wat
ze willen en niet al hun behoeftes kunnen vervullen -> ze moeten keuzes maken
Pas op: schaars is niet hetzelfde als zeldzaam, schaars is zeldzaam én nuttig.
Verse eieren zijn schaars.
Rotte eieren zijn zeldzaam: ze komen weinig voor maar zijn niet nuttig.
Welvaart en welzijn
Welvaart: de mate waarin mensen hun behoeften vervullen
Je hebt geld nodig om aan behoefte te voldoen bv. naar pretpark gaan
Welzijn: de mate waarin mensen zich goed voelen
, Je hebt geen geld nodig om aan behoefte te voldoen bv. wandelen, in de zon liggen
Economie
Gebaseerd op drie pijlers:
1) Het gaat over activiteiten van mensen;
2) Om behoeften te bevredigen;
3) Met schaarse middelen.
Kern van economie:
Gezinnen en ondernemingen staan NIET los van elkaar
Ze hebben elkaar nodig om te functioneren in het economisch systeem
Waarom ondernemingen gezinnen nodig hebben: Waarom gezinnen ondernemingen nodig hebben:
Gezinnen kopen g&d aan bij ondernemingen en Gezinnen vervullen hun behoeften door g&d aan
geven hen op die manier een inkomen te kopen bij ondernemingen
Gezinnen gaan werken bij ondernemingen en Gezinnen gaan werken bij ondernemingen en
geven hen op die manier de productiefactor Arbeid krijgen in ruil daarvoor een inkomen
1.2 Economische kringloop
= Grafisch het economisch systeem uitgelegd:
Twee stromingen:
1) Geldstroom => geld wordt overgedragen naar andere partij
a. Volle pijl
, 2) Goederen- en dienstenstroom
a. streepjespijl
Investeringen
= Ondernemingen moeten zelf ook machines aankopen om hun versleten machines te vervangen of
nieuwe machines gebruiken in het bedrijf
Daarom voegen we twee pijlen toe aan de kringloop:
BNI BBP
BNI
= Bruto Nationaal Inkomen
= de inkomens van alle inwoners van een land, verdiend in de loop van één jaar (slaat op alle
inwoners van een land ongeacht hun nationaliteit!)
BBP
= Bruto Binnenlands Product
= de waarde van alle g&d die in de loop van één jaar worden geproduceerd op het grondgebied van
één land => rijkdom van landen vergelijken
,Bemerking: BNI = BBP
want: de inkomens van de gezinnen worden volledig gespendeerd aan de geproduceerde g&d
+ alle geproduceerde g&d worden gekocht door de gezinnen
2 Ondernemingen en bedrijven
2.1 Bedrijfskolom
= schematische voorstelling van de opeenvolgende bedrijven die meewerken aan de totstandkoming
van een product (van oorsprong tot eindproduct)
Consument en transportbedrijven behoren hier niet tot!
o Zij werken namelijk niet mee aan de productie van de g&d
Bv. Graanboer -> Meelfabriek -> Broodfabriek -> Supermarkt
Bv.
Opmerking:
Bij elke stap in de bedrijfskolom neemt de waarde van de ‘reep’ chocolade toe
Toegevoegde waarde = verkoopprijs – aankoopprijs
Hoe wordt de verkoopprijs bepaald?
De winst van elk bedrijf in de bedrijfskolom
Dus ook door de toegevoegde waarde van elk bedrijf
Conclusie: verkoopprijs = optelling van de toegevoegde waarde van alle bedrijven
,2.2 Btw
Belasting op Toegevoegde Waarde
= de belasting die wordt geheven bij iedere waardestijging/toegevoegde waarde
Bedrijven moeten deze aan de staat betalen
Wie is btw-plichtig?
Alle personen die een economische activiteit uitoefenen op geregelde en zelfstandige basis, en hierbij
g&d leveren of verrichten die in het btw-wetboek zijn omschreven
Het is niet belangrijk dat de activiteit wordt uitgeoefend met of zonder winstoogmerk,
hoofdzakelijk of aanvullend en als hoofd- of bijberoep
Ondernemingsnummer
= uniek identificatienummer voor jouw onderneming
Btw-plichtig? Dan wordt je ondernemingsnummer geactiveerd als btw-nummer
Waar kan je hiervoor terecht? Het ondernemingsloket!
“RPR Brussel” -> waarvoor staat RPR? Rechtspersonenregister
Btw-plichtige ondernemingen laten hun ondernemingsnummer altijd voorafgaan door de
afkorting: BTW BE
Na het ondernemingsnummer dienen ze de afkorting RPR te zetten, gevolgd door de
vermelding van de zetel van de rechtbank van het rechtsgebied waarbinnen de vennootschap
haar zetel heeft
Btw-tarieven:
MvH
= Maatstaf van Heffing
= bedrag dat de klant voor het geleverde goed of de gepresteerde dienst moet betalen aan zijn
leverancier
In België: normale btw-tarief bedraagt 21%
Verlaagde tarieven van:
o 12% => Bv. banden voor landbouwmachines, restaurant- en cateringdiensten
o 6% => Bv. melk en zuivelproducten, eieren, honing, suiker, vervoer (mensen)
o 0% => Bv. dag- en weekbladen die min. 48 keer per jaar verschijnen
Vier handelingen die onderworpen zijn aan btw:
1) Levering van goederen
= overdracht of de overgang van de macht om als eigenaar over dit goed te bezitten
(onderworpen aan btw)
2) Verrichtingen van diensten
= elke handeling die geen levering van goederen is (onderworpen aan btw)
3) Invoer van goederen
= het in België binnenbrengen van een goed dat afkomstig is van een land dat geen lidstaat is
van de EU
Belangrijk! Deze belasting is aftrekbaar
= de koper moet deze btw betalen zodra hij de goederen op Belgisch grondgebied
binnenbrengt
, 4) Intracommunautaire verwerking van goederen
= het in België binnenbrengen van een goed dat wordt verstuurd of getransporteerd vanuit
een land dat wel een lidstaat is van de EU
Deze belasting is ook aftrekbaar
Afrekening
= betaling van een schuld of aankoop
Btw-aangifte gebeurt maandelijks of driemaandelijks (afhankelijk van de grootte van de
onderneming)
Omzet van de onderneming (= verkoop van één jaar) > € 2 500 000 => grote onderneming
Omzet van de onderneming < € 2 500 000 => kleine onderneming
Werking:
Onderneming vermeldt hoeveel btw hij ONTVING op verkopen
Deze btw moet hij afgeven
Onderneming vermeldt hoeveel btw hij BETAALDE op aankopen
Deze btw krijgt hij terug
Belasting VK < Belasting AK? Tegoed wordt door de staat uitbetaald (of overgedragen nr later)
Belasting VK > Belasting AK? Saldo moet bijbetaald worden
Voorbeeld:
Verkoop: software: 215 558,14 + 21 % btw
handleidingen: 6 874,95 + 6 % btw
Aankoop: goederen en diensten: 84 541,55 + 21 % btw
handleidingen: 4 548,64 + 6 % btw
Btw-afrekening:
Verschuldigde btw = belasting . verkoop – belasting . aankoop
= 45 679,71 – 18 026,65
= 27 653,06
Percent en promille
, Bv. 21% btw op € 300,00 = 0,21 . 300 = 63
Bv. 6% van 80% van € 200,00 = 0,06 . 0,80 . 200 = 9,60
BTW
= verbruiksbelasting waarvan de betaling in stapjes gebeurt door de producenten zonder dat het hen
iets kost en die uiteindelijke kost ten laste komt van de consumenten.
Btw = belasting . toegevoegde waarde
= belasting op verkoop – belasting op aankoop
= te betalen btw (aan de staat) – terug te vorderen btw (van de staat)
Bv. we verkopen voor €100,00 Bv. we doen een aankoop voor €100,00
we ontvangen van klant €121,00 we betalen aan leverancier €121,00
we betalen aan staat €21,00 we vorderen op de staat €21,00
Waarom belasting op/over tw?
1) Productie kan jaren duren
2) Niemand weet wat het eindproduct zal worden
3) Verschillende btw-tarieven: één tarief gaat niet
a. Koffie om mee te nemen = goedkoper dan koffie om hier op te drinken
4) Fraude tegengaan
a. Als een VK fraudeert, is de AK de dupe, dus reclameert de AK dat hij een correcte
factuur wil en wordt belastingontduiking tegengegaan)
Gegeven:
Maak de btw-afrekening aan de hand van de gegevens van volgende onderneming:
AK: 0,06 . 1 312,89 = 78,77 VK: 0,06 . 5 148,22 = 308,89
AK: 0,21 . 1 578,21 = 331,42 VK: 0,21 . 6 245,87 = 1 312,26
Te betalen btw = belasting op verkoop – belasting op aankoop
= (308,89 + 1 312,26) – (78,77 + 331,42)
= 1 621,15 – 410,19
= 1 210,96
Gegeven:
Een aardappelkweker verkoopt een lot aardappelen aan een groothandelaar voor €65,00 + 6% btw.
De groothandelaar verkoopt de aardappelen door aan een kruidenier voor €84,00 + 6% btw.
De consumenten betalen uiteindelijk aan de kruidenier €119,00 + 6% btw.
Gevraagd:
1) Btw-verrekening van de aardappelkweker
a. Belasting op verkoop – belasting op aankoop
b. VK: (65 . 0,06) – AK: 0 = 3,90
2) Btw-verrekening van de groothandelaar
a. Belasting op verkoop – belasting op aankoop
b. VK: (84 . 0,06) – AK: (65 . 0,06) = 5,04 – 3,90 = 1,14
3) Btw-verrekening van de kruidenier
a. Belasting op verkoop – belasting op aankoop