Samenvatting bedrijfseconomie – Periode 2
Hoofdstuk 5: Kringloop & BBP
1. Macro-economische grootheden
Macro-economie houdt zich bezig met studie van geaggregeerde grootheden
- = economische indicatoren die gelden voor grote groepen (vb. Europa)
- Vb. Bbp, werkgelegenheid, consumptie, investeringen, …
Macro-economen bestuderen deze indicatoren in het cadet van 3 hoofddoelstellingen:
a) Bevordering economische groei
b) Het zo laag mogelijk houden van werkloosheid
c) Controleren v/d inflatie (= stijging algemeen prijspeil)
Creëren van een welvarende maatschappij
1.1 Economische activiteit – bbp
Bbp = bruto binnenlands product = de waarde van de totale stroom afgewerkte
goederen en diensten die de economie van een land over een periode van één jaar
produceert
De hoogte van het bbp wordt bepaald door zowel aanbod- als vraagfactoren
- Aanbodfactoren
De productiecapaciteit bepaalt hoeveel er geproduceerd kan worden
Factoren die de hoogte van de productiecapaciteit bepalen zijn lange termijn of
structurele factoren
Factoren: bevolkingsgroei, kapitaalvorming, technologische ontwikkelingen,
onderwijs
- Vraagfactoren
conjuncturele aard -> fluctuerend, ook op korte termijn
Factoren: gezinnen, overheid en buitenlandse bedrijven
Het meten van het bbp helpt ons te achterhalen of onze economie groeit of krimpt en
wat de oorzaken zijn zodat het economisch beleid kan worden aangepast
1
,1.2 indicatoren vanuit verschillende invalshoeken
A) Nominale bbp / bbp in lopende prijzen
= het bbp in periode t waarbij de goederen en diensten die geproduceerd zijn, gewaardeerd
worden aan de hand van de lopende prijzen in periode t
- Wanneer de hoeveelheid goederen en diensten of de prijzen veranderen, zal dit een
verandering veroorzaken van het nominaal bbp
- Geeft geen zuiver beeld van hoe de economische activiteit op zich evolueert
Productie v/e land kan niet zijn gestegen, maar de prijzen wel → we zien dan wel
een groei in het nominale bbp zonder dat het productievolume is toegenomen
B) Reële bbp / bbp naar volume
= het bbp in periode t waarbij de goederen en diensten die gecreëerd zijn, gewaardeerd
worden aan de hand van de prijzen in een bepaalde basisperiode
- Wordt niet beïnvloed door prijsstijgingen
- Prijzen van het basisjaar blijven gehanteerd
- Kettingeuro’s
In de basisperiode is het nominaal bbp gelijk aan het reële bbp
C) Bbp per capita
= Bbp gedeeld door het aantal inwoners
- Een land met meer inwoners heeft automatisch een hoger bbp → bbp per capita om
te zien hoe welvarend inwoners zijn
- Vergelijking van het bbp over de landen heen
D) Groene bbp
- In het bbp wordt geen rekening gehouden met:
de manier waarop we de productie en consumptie realiseren (kost van vervuiling,
verspilling grondstof, natuurschade, …)
de verdeling van rijkdom over een populatie en de inkomensongelijkheid en
inkomensverdeling gezegd (vb. olielanden hebben een hoog bbp, maar dit is in
handen van enkelingen)
elementen die het welzijn van een persoon kunnen bepalen (milieu, cultuur, vrije
tijd, …)
activiteiten uit die buiten de marktomgeving plaatsvinden (vrijwilligerswerk,
huisarbeid, …)
Daarom Groene bbp: correctie met verandering in kwaliteit van leefmilieu
2
,E) HDI – Human Development Index
= internationale standaard waarin voor zowat alle lidstaten van de Verenigde Naties
indicatoren over gezondheid, opleiding en economische welvaart worden verwerkt
- Bbp is niet altijd een goede maatstaf voor economische welvaart, er moet ook
rekening worden gehouden met andere factoren zoals scholingsgraad,
werkloosheidsgraad, levenskwaliteit, .. → HDI
2. De hele wereld is één grote economische kringloop
Het in kaart brengen van onze economische activiteit → economische kringloop
- Geld- en goederenstromen tussen economische actoren (gezinnen/huishoudens,
bedrijven...)
- Helpt ons enerzijds bij het vinden van oorzaken voor economische groei of recessie
- Toont aan hoe we het bbp kunnen meten
- Eenvoudige economische kringloop >< volledige economische kringloop
2.1 Basis economische kringloop
Twee actoren: de gezinnen en de bedrijven
- Gezinnen leveren de productiefactoren (land, arbeid en kapitaal) en krijgen inkomen
in ruil (pacht, lonen, winstuitkeringen en interest) (Y)
- Bedrijven produceren goederen en diensten en verkopen deze aan de huishoudens;
in ruil voor deze goederen en diensten betalen de huishoudens de bedrijven
(=consumptie) (C)
Twee stromen: de geldstroom (de zwarte pijlen) en de goederenstroom (de witte pijlen)
2.2 injecties en lekken
3
, Model waarin alle inkomen (Y) volledig geconsumeerd wordt (𝑌 =𝐶)
In realiteit spenderen gezinnen niet hun volledige inkomen aan goederen en diensten
gemaakt in onze economie. Ze zullen een deel van hun inkomen:
- sparen (S)
- gebruiken voor het betalen van belastingen (T)
- spenderen aan goederen en diensten uit het buitenland, importeren (M)
Dat geld verdwijnt uit de kringloop → lekken
- Respectievelijk de spaarlek, belastinglek en importlek
Aan de andere zijde gaan we ervan uit dat alleen onze huishoudens goederen en
diensten kopen (C). MAAR naast de consumptie van onze huishoudens (C) gaan ook:
- bedrijven goederen en diensten vragen om te investeren (I)
- overheden geld uitgeven, Government spending (G)
- het buitenland goederen uit ons land aankopen, export (X)
Dit zijn manieren waarop extra geld in onze economie komt → injecties
De
verhouding tussen de injecties en lekken bepaalt onze economische situatie:
- I + G + X > S + T + M → economische activiteit stijgt
- I + G + X < S + T + M → economische activiteit daalt
- I + G + X = S + T + M → economische activiteit is in evenwicht
Herformulering: (𝑆−𝐼) +(𝑇−𝐺)= (𝑋– 𝑀)
(S-I) = particulier spaarsaldo
(T-G) = overheidssaldo
(X-M)= netto-export
4