Sociologie I
(k) = kantlijnwoord
(b) = begrip uit begrippenlijst
Hoofdstuk 1 in HB: op ontdekkingstocht door een bekend gebied
1. Kijken door een sociologische bril
1.1 Over liefde
Liefde is blind
Verliefdheid is blind
Keuze van partner is niet blind mensen trouwen meestal binnen hetzelfde
sociale milieu/uit dezelfde sociale klasse
- Met iemand uit dezelfde groep kan men makkelijker praten:
= Basis voor gemeenschappelijke activiteiten
= Maakt risico op conflicten kleiner dan met iemand uit andere sociale
groep
Sociale druk van sociale omgeving
Leidt naar gearrangeerde huwelijken of afkeuring van mogelijke partners door
vrienden of roddels
Mogelijkheid om potentiële partner in eigen kring te ontmoeten groter eigen
groep wordt groter
Vb. een man is al jaren getrouwd met een vrouw en is eigenlijk homo, maar dit werd
nooit aanvaard door zijn omgeving dus is hij er niet voor uitgekomen
Vb. wanneer je thuis zegt dat he een nieuw lief hebt, vragen je ouders vragen zoals
leeftijd, studie, beroep, …
Vb. tinder => mensen kiezen je op basis van de extra gegevens
Conclusie: verliefdheid is geen individuele zaak, het wordt ook sociaal gestuurd
1
, 1.2 Zelfdoding
Wat is de oorzaak van zelfdoding ?
Individu: depressie, lijden, uitzichtloos
Omgeving: pesten
→ Sociologische bril: niet kijken naar het individu maar de omgeving waarin het individu
zich bevindt
Vb. Suïcide cijfer ligt hoger in België dan in Nederland. Hoe komt dit ?
in Nederland praten mensen sneller = samenhorigheidsgevoel
snelle weg naar hulp
maatschappelijke factoren
= dus niet alleen individu maar ook de omgeving speelt een rol aangezien de cijfers van
land tot land verschillen
= Hoe meer opgenomen in een groep (gezin, gemeenschap), hoe lager de
zelfmoordcijfer (sociale integratie is een belangrijke taak als opvoeder)
→ Socioloog: ruimer kijken dan het individu → Maatschappelijke factoren/oorzaken
1.2.1 Vlaams suïcidecijfer (k)
Drie zelfdodingen/dag => 17 zelfdodingen/100.000 inwoners. 50 % > EU
gemiddelde.
Mensen met lagere opleiding, werklozen, alleenstaanden,
alleenwonenden en gescheiden mensen vertonen hogere kans op
pogingen tot zelfdoding
Leeftijd, geslacht: < 50 jaar, meer mannen dan vrouwen
Ook afhankelijk van omgeving
1.2.2 Durkheim (k)
Hij verzamelde oorzaken van zelfdoding in verschillende Europese landen en
berekende op basis daarvan zelfdodingsratio’s
Onderzocht ook maatschappelijke factoren die ratio’s systematisch varieerde
Kwam uit bij: religie, burgerlijke staat, woonplaats, aanwezigheid of afwezigheid
van militaire opleiding
Correlaties die hij vond heeft hij proberen te verklaren a.d.h.v. het begrip
‘sociale integratie’
→ Conclusie van Durkheim: Teveel of tekort aan sociale integratie leidt tot meer
zelfdodinggedrag
2. Eerste definitie van sociologie
2
, 2.1 Vele definities (k)
Gaat over:
Sociaal handelen
Sociale interacties & relaties
Sociale omgeving die het sociaal handelen beïnvloedt (en omgekeerd)
Voorspelbaarheid van het handelen
Mensen als sociaal product
Diverse samenlevingsverbanden
Samenleving
Definitie 1
“Wetenschap die het samenleven binnen grote en kleinere verbanden
empirisch bestudeert.”
Definitie 2
“Wetenschap die maatschappelijke patronen en structuren bestudeert, in hun
ontstaan, voorbestaan en veranderen en sociaal handelen van mensen in
interactie met deze patronen en structuren.”
→ Uitleg van Definitie 2 zie 2.2. en 2.3.
2.2 Eerste deel: patronen (k)
Patronen
gedragspatronen (tafelmanieren), instituties (huwelijk), opvattingen,
politieke partijen, sociale klassen
Opvattingen maken deel uit van die patronen
Politieke partijen, religieuze groeperingen, ethische gemeenschappen of
sociale klasse geven richting aan het handelen van hun leden
2.2.1. Asociaal is ook sociaal (k)
Belangrijk: het adjectief ‘sociaal’ in de sociologie is veel ruimer dan in dagelijkse
taalgebruik
"Sociaal" voor een socioloog
bv. geweld, terrorisme, uitbuiting van de medemens, belastingontduiking
Asociale gedrag kan enkel verklaard worden door rekening te houden met context
waarin het ontstaan en vorm krijgt
“we verwezen daarnet naar twee soorten van patronen: gedragspatronen en
opvattingen. Dat onderscheid brachten we niet zomaar aan, het refereert aan twee
3
, cruciale dimensies van de samenleving, die we positionele en
symbolische structuren noemen.”
2.2.2. Positionele dimensie (k)
Positionele dimensie = gedragspatroon = wordt meteen zichtbaar via
interactie- en communicatiepatronen
Positie (B): plaats die iemand in maatschappij of groep in verhouding tot
andere inneemt.
Zo kan de observatie van hoe vaak personen met elkaar contact hebben,
hoeveel tijd ze samen doorbrengen en wie initiatieven neemt als ze samen
zijn, je inzicht geven in de positie van die personen in een netwerk.
Kan zich zowel afspelen op micro, meso, als macro niveau
Tussen actoren bestaan relaties van allerlei aard: nevenschikkende of
onderschikkende relaties, relaties van strijd of samenwerking
2.2.3. Cultuurpatronen (k) en (b)
Cultuurpatronen = Symbolische structuren
= voor een bepaalde samenleving of groep(ering) kenmerkende combinatie
van cultuurelementen die samen een geheel vormen
Bestaat uit verschillende elementen: waarden en normen,
doelstellingen en verwachtingen
Waarden (b):
collectieve opvattingen binnen een maatschappij of groepering
omtrent wat goed, juist en daarom nastrevenswaardig is
Normen (b):
collectieve meer of minder bindende, verwachtingen ten
aanzien van het handelen of niet handelen onder bepaalde
omstandigheden.
Sturen het handelen van mensen
Die patronen en structuren staan in voortdurende wisselwerking met
het sociaal handelen (2e deel van de definitie)
Patronen en structuren zijn de min of meer vaste resultaten van dat
sociaal handelen, maar ze zullen op hun beurt dat sociaal handelen
sturen.
Symbool: ajuin
o Buitenkant: zichtbaar
4