Architectuur in Context B
De ondergang van de moderne architectuur bestuderen aan de hand van hetgeen ervoor is gebeurd
Architectuurgeschiedenis II: Het modernisme in de 20e eeuw
Syllabus Sven Sterken
1
, Inhoudstafel
Inleiding 4
Overzicht van de colleges 4
Basisbibliogra e 4
Hoofdstuk 1 ‘In welke stijl moeten we bouwen?’ Het architectuurdiscours op het einde van de 19e
eeuw 5
De 19e eeuw en het hoogtepunt van de burgerlijke cultuur 5
In welke stijl moeten we bouwen? 7
De aanloop naar het Modernisme 15
Conclusie 20
Hoofdstuk 2: Formele vernieuwing Art Nouveau en de weg naar abstractie 21
‘Art nouveau’: context en bronnen (1895 - 1905) 21
Victor Horta (1861-1947) 23
Henry Van de Velde (1863-1957) 28
Antoni Gaudi (1852-1926) 30
Charles Rennie Mackintosch (1868-1928): De tendens naar abstractie 31
Otto Wagner, Postsparkasse, Wenen (1904-1906) 34
Adolf Loos (1870-1933) 35
Conclusie 38
Hoofdstuk 3: Nieuwe materialen, nieuwe vormen? De opkomst van het gewapend beton in de
architectuur 39
Beton: historisch perspectief 39
Drie pioniers: François Hennebique, Ernest Ransome, Albert Kahn 40
Auguste Perret (1874-1954) 44
Le Corbusier en het ‘Dom-ino’-principe 47
De burgerlijke bouwkunst als formeel en technisch laboratorium 49
Conclusie 55
Hoofdstuk 4: Amerika bij het begin van de 20e eeuw 56
Architectuur en industriële expansie 56
Het ontstaan van de wolkenkrabber 56
Chicago: de bakermat van de wolkenkrabber 57
New York: een ‘ersatz historical dreamscape’ 62
Frank Lloyd Wright (1869-1959): Prairie Houses 71
Conclusie 75
Hoofdstuk 5: Industrialisatie, massaproductie en design. De Deutscher Werkbund en het Bauhaus
76
De Deutscher Werkbund 76
Het Bauhaus 78
Conclusie 91
2
fi
,Hoofdstuk 6: De formalisering van de moderne architectuur. Le Corbusier en Mies van der Rohe93
De formalisering van de moderne architectuur 93
Le Corbusier - Charles-Edouard Jeanneret (1887-1965) 94
Ludwig Mies van der Rohe (1866-1969) 106
De consecratie van de Moderne Beweging: 4 cruciale momenten 109
Conclusie 112
Hoofdstuk 7: Architectuur en ideologie. De USSR, Duitsland, Italië in de jaren ’30 114
Architectuur en ideologie 114
Van idealisme tot idealisering: kunst en architectuur in de USSR 116
Het Paleis van de Volkerenbond 120
Het Paleis van de Volkerenbond (1929) 126
Instant-monumentaliteit en pragmatisme: architectuur onder het Naziregime 128
De wereldtentoonstelling van 1937 131
Conclusie: één stijl, veel betekenissen 132
Hoofdstuk 8: ‘The International Style’ 135
De globalisering van de moderne architectuur na WO2 135
Het Modernisme na WO2 135
De International Style in de USA 137
Rem Koolhaas/OMA, McCormick Tribune Campus Center (1997) 141
Air conditioning en de ‘curtain wall’: de immateriële façade 142
Democratie = bureaucratie? De UNO-hoofdzetel in NY 142
Regionale assimilaties: Latijns-Amerika en Scandinavië 146
Conclusie 150
Hoofdstuk 9: Op zoek naar een hedendaagse monumentaliteit: Le Corbusier, Oscar Niemeyer en
Louis Kahn 151
De zoektocht naar een nieuwe monumentaliteit na WO2 151
Le Corbusier 1945-1965 153
Manifest van de moderniteit: Brasilia 160
Louis I. Kahn (1901-1974) 162
Conclusie 168
Extra opmerkingen 169
Hoofdstuk 10: Pluralisme als doctrine ‘High Tech’, Structuralisme en Postmodernisme 170
1960-1975: de crisis van het modernisme 170
High-Tech architectuur 171
Structuralisme 178
Postmodernisme 180
Postmodernisme als iconoclasme 185
Conclusie 185
3
,Hoofdstuk 11: Recente Tendensen 187
Context: architectuur aan het einde van de 20ste eeuw 187
Deconstructivisme 188
Minimalisme en ‘Nieuwe eenvoud’ 196
Voorbij het orthogonale paradigma: Blobs en Folds 200
Slotbeschouwing: waar staan we vandaag? 204
Inleiding
Overzicht van de colleges
1. ‘Hoe moeten we bouwen?’ Het architectuurdiscours op het einde van de 19e eeuw’
2. ‘Formele vernieuwing: Art nouveau en de weg naar abstractie’
3. ‘Nieuwe materialen, nieuwe vormen? De opkomst van het gewapend beton’
4. ‘Amerika aan het begin van de 20e eeuw: fabrieken, wolkenkrabbers, en prairie-houses’
5. Industrialisatie, massaproductie en design: de Deutscher Werkbund en het Bauhaus’
6. ‘De formalisering van de moderne architectuur: Le Corbusier, Mies van der Rohe en de consecratie van
de modernistische architectuur’
7. ‘Architectuur en ideologie: de USSR, Duitsland en Itali in de jaren ’30’
8. De ‘International Style’: disseminatie en globalisering van de moderne architectuur na WOII’
9. ‘Op zoek naar een hedendaagse monumentaliteit: Le Corbusier, Niemeyer, Kahn’
10. ‘Pluralisme als doctrine: ‘High Tech’, structuralisme en postmodernisme’
11. ‘Recentetendensen:dedeconstructivisme,’nieuweeenvoud’en‘blob’-architectuur’
Basisbibliogra e
Dit zijn algemene standaardwerken; per hoofdstuk worden meer speci eke referenties gegeven.
CHING,F.D.K.,JARZOMBEK,M.PRAKASH,V.,AGlobalHistoryofArchitecture(New Jersey: Wiley 2017)
COHEN,Jean-Louis,TheFutureofArchitecturesince1889(London:Phaidon,2012) o
CURTIS,WilliamJ.R.,Modernarchitecturesince1900(London:Phaidon,1999)
FRAMPTON,Kenneth,Modernearchitectuur.Eenkritischegeschiedenis(Roeselare:
Roularta Books, 2001
GAY, Peter, Modernism. The Lure of Heresy (London: Vintage, 2009).
HEYNENHilde,LOECKXAndr ,DECAUTERLieven,VANHERCK,Karina(ed.),‘Datis
Architectuur’ Sleutelteksten uit de twintigste eeuw. (Rotterdam: 010 Uitgevers, 2001). o
LAMPUGNANIVittorioMagnago,Lexiconvandearchitectuurvandetwintigsteeeuw
(Nijmegen: SUN, 2006).
W AT K I N , D a v i d , D e W e s t e r s e a r c h i t e c t u u r, e e n g e s c h i e d e n i s ( N i j m e g e n : S U N , 1 9 9 4 ) . o
WESTON,Richard,Modernism(London:Phaidon,1996)
4
é fi ë fi
,Hoofdstuk 1 ‘In welke stijl moeten we bouwen?’
Het architectuurdiscours op het einde van de 19e
eeuw
Bijhorende tekst: Avant-garde en modernisme
De 19e eeuw en het hoogtepunt van de burgerlijke cultuur
Drie revoluties die de 19de eeuw karakteriseerden en een nieuwe orde doen ontstaan.
1. Politieke revolutie
In de nasleep van de Franse Revolutie komt er in Europa een einde aan de hegemonie van de landadel,
einde van de Ancien Régime en het vorstelijk absolutisme; en komt komt een nieuwe sociale klasse op:
de liberale burgerij (= een groep invloedrijke mensen op basis van hun kapitaal dat voortkomt uit hun
opgerichte fabrieken). Na de liberale revoluties van 1830 ontstaan in verschillende landen republieken
op basis van volkssoevereiniteit en nationaliteit, met ‘democratisch’ verkozen leiders. Van algemeen
stemrecht, in de huidige betekenis ervan, was echter nog geen sprake: deze staten werden
gedomineerd door de bourgeoisie, een nieuwe sociale klasse van bankiers, industri len en renteniers. In
tegenstelling tot vroeger was de macht van deze leidende klasse niet meer op afstamming en
grondbezit gebaseerd, maar op kapitaal (geld). De overheersende politieke idee was die van het
economisch liberalisme: de staat moet een zo gunstig mogelijk kader cre ren waarin het private initiatief
kan gedijen, en moet zich voor de rest zo afzijdig mogelijk houden. De keerzijde van dit gebrek aan
regularisering zou zich al snel laten voelen in excessen zoals de wijd verspreide kinderarbeid en de tol
van de verschillende cholera-epidemie n in haast alle Europese steden omstreeks 1860.
2. Industriële revolutie
opkomst van de machines, fabrieken, massaproductie… de uitvinding van de (stoom)machine leidde tot
een algemene mechanisering van het productieproces en een schaalvergroting van de industrie. De
opkomst van de spoorwegen maakte het vervoer mogelijk van zowel goederen als goedkope
arbeidskrachten over relatief grote afstanden. Het droeg in belangrijke mate bij tot de plattelandsvlucht
en de concentratie van zowel het wonen als werken in exploderende steden. Veel arme boeren kwamen
naar de stad in de hoop werk te vinden in de nieuwe fabrieken; doordat die vaak in de resterende open
ruimtes van de binnenstad werden ingeplant, degenereerde het leefklimaat er snel. De gezondheidszorg
verbeterde echter, net als de kwaliteit van de voeding, wat leidde tot een forse bevolkingstoename – die
het probleem van de verpaupering in de steden enkel erger maakte. De sanering van de steden, en de
juiste inplanting van wonen en werken, zou dan ook een centraal thema worden in de opkomende
discipline van de stedenbouw op het einde van de 19e eeuw
3. Socio-culturele revolutie
voortbouwend op het klimaat van de Verlichting in 18e eeuw, leidde de verwetenschappelijking van de
wereld in de 19e eeuw tot een algemeen positivisme en materialisme, dat wil zeggen dat alle
verschijnselen in de natuur te herleiden zijn tot kenbare natuurwetten en dus niets te make hebben met
goddelijke voorzienigheid of andere metafysische concepten. Deze objectivering van de wereld werkte
ook het ontstaan van zijn tegendeel in de hand; met het ontstaan van de Romantiek werden de kunsten
het domein bij uitstek voor sterke persoonlijke gevoelsuitingen en het zoeken naar identiteit van zowel
het individu als van een volk of natie. De eigen (en vaak ge ctionaliseerde) persoonlijke of nationale
geschiedenis wordt een geliefkoosd thema in de architectuur, schilder- en beeldhouwkunst, po zie en
literatuur, en biedt weerwerk aan de snelle transformatie van de wereld in de 19e eeuw.
4. Snelle evolutie
deze twee tegenstrijdige gevoelens domineren deze tijd: aan de ene kant de opwinding van het
vooruitgangsgeloof, aan de andere kant een nostalgie naar een verloren tijd waarin mens en natuur nog
5
ë fi ë ë ë
, in een ‘ongerepte’ toestand verkeerden. We vinden deze tegenstrijdige emoties terug in twee
fenomenen die als metafoor kunnen gelden voor de 19e eeuw
1. Fascinatie & optimisme, waaruit de wereldtentoonstelling is voortgekomen
2. Angst & nostalgie —> het burgerlijke, private interieur
De wereldtentoonstellingen van Londen (1851) en Parijs (1889)
• Spektakel, vermaak, onderricht
- Vooruitgang in zijn meest spectaculaire gedaante
en het menselijke vernuft in al hun gedaanten
toonden
- Celebratie van ‘beschaving’ en menselijk vernuft
• Concurrentie tussen industriële naties
- In Parijs kon de bezoeker bijvoorbeeld kennis
maken met allerhande recente uitvindingen
vari rend van de stoomlocomotief tot het
bouillonblokje. Het doel van deze
tentoonstellingen was de economische, politieke
en technische suprematie van de West-Europese
landen, en in het bijzonder van Engeland en
Londen 1851: Chrystal Palace (ar.: Joseph Paxton)
Frankrijk, te tonen aan de rest van de wereld. was zo groot dat de bomen van Hyde Park konden
- Deze manifestaties boden de deelnemende landen blijven staan.
zo ook een alternatieve manier om elkaar te
bekampen dan via de militaire weg; de strijd om
de macht werd steeds meer economisch van aard,
en werd gevoerd op het slagveld van consumptie
en techniek.
• Publiek wordt wereldreiziger
- Veilige ontdekkingstocht door onbekende wereld
- Fascinatie voor het exotische
- Voor de nieuwsgierige burger boden deze
tentoonstellingen een soort veilige
ontdekkingstocht die zijn honger naar het
vreemde, het exotische en het onbekende moest
bevredigen. Het was niet langer nodig om de Parijs, 1889: Hall des Machines met verrijdbaar
wereld in te trekken om ze te ontdekken; de kijkersplatform om de machines te ‘beleven’.
wereld kwam gewoon naar hem toe! Dat kwam
haast letterlijk tot uiting in de Hall des Machines op de wereldtentoonstelling van Parijs in 1889: vanuit
wagentjes die boven het tentoongestelde bewogen, kon het publiek de krachtigste machines van zeer
dichtbij meemaken, maar zonder risico te vuil te maken of zich te kwetsen.
6
ë