Communicatiewetenschappen
1. Bouwstenen van een discipline en een
praktijk
1.1 Het teken als basis voor betekenisvol communiceren
Semiotiek= De leer van tekens
Semiotiek is het overkoepelend veld, maar er zijn hierbij enkele subdisciplines:
- Fonologie: De studie van klanken en de kleinste eenheden (letters)
- Syntaxis: linguïstische studie van taalconventies en betekenisvolle patronen van
tekens
- Pragmatiek: de studie van de relatie tussen betekenis en de gebruiker van het
teken, maw de contextuele en sociale factoren die een rol spelen in het proces van
betekeniscreatie
- Semantiek: Hier kijkt men naar het teken en de betekenis die aan een teken wordt
toegekend, hier wordt onderscheid gemaakt tussen intensie (= verwijst naar het
geheel van criteria of kenmerken dat bepaalt of een term wel kan worden toegepast)
en extensie (slaat op de klasse van zaken waarop de term correct is toegepast) van
een woord.
1.1.1 Teken, basisconcept
Centraal in semiotiek staat het concept teken als allerkleinste eenheid van communicatie.
Hierbij onderscheidt De Saussure twee kernelementen:
1. De betekenaar/ Signifiant (Sa): de materiële of fysieke verschijningsvorm van een
teken
2. De betekende/ Signifié (Se): Het concept, begrip, beeld of idee waar de materiële
tekenvorm naar verwijst.
Het verband tussen deze twee concepten is heel vaak gebaseerd op afspraak.
voorbeeld hiervan: het woord ‘hond’ is de betekenaar, net als een tekening of een foto van
een hond. Het idee of concept van een dier met vier poten en een staart dat het woord, de
tekening of de foto oproept bij elk van ons is de betekende. Belangrijk hierbij is dat de
betekende bij verschillende mensen anders geïnterpreteerd zal worden omdat niet iedereen
aan dezelfde hond denkt.
Om de volledige betekenis of significatie van een teken te bepalen, spreekt Roland Barthes
over denotatie en connotatie.
Denotatie= primair betekenisniveau: De letterlijke of objectieve betekenis van een teken.
1
,Connotatie= secundaire betekenisniveau: figuurlijke of subjectieve betekenis van een
woord.
Connotatie bestaat uit 2 componenten:
1. Evaluatieve lading
2. Referentiële lading
1.1.2 Tekensystemen
In dit Handboek behandelen we twee tekensystemen. Deze van de twee grondleggers van
de semiotiek: Charles Sanders Peirce en Ferdinand de Saussure.
Het tekensysteem van Charles Peirce (VSA)
(teken= drager van een betekenis)
Dit systeem bestaat uit:
- Het representamen: de tekenvorm
- Het object waar het teken naar verwijst
- De interpretant: de betekenis die aan het teken wordt gegeven
De relatie van de tussen het representamen en het object heeft een betekeniseffect in de
geest van de tekengebruiker. Het mentale concept dat bij de gebruiker wordt opgeroepen
door deze relatie is de interpretant. Die wordt onder meer bepaald door persoonlijke
ervaringen van de gebruiker.
voorbeeld: iemand met goede herinneringen aan zijn schoolperiode zal een positievere
interpretant hebben bij het teken ‘school’ dan iemand die altijd werd gepest.
2
,Het tekensysteem van F. de Saussue (EU):
zegt dat de betekenis van een teken vooral tot stand komt uit de verhouding van een teken
tot andere tekens. (we weten bv wat koud betekent als we weten wat warm is).
In het tekensysteem van De Saussure wordt de betekende van een bepaald teken telkens
een betekenaar (als in de zin van een betekenisdrager) voor een ander teken.
Verder onderscheidt De Saussure twee relaties tussen tekens:
1. Syntagme: een betekenisvolle combinatie of keten van tekeneenheden volgens een
bepaalde volgorde (horizontale relatie)
uitleg hierbij: De zin “ik doe kaka” is een betekenisvolle, horizontale relatie van drie
elementen “kaka ik doe” niet. (“aperitief”,”voorgerecht”,”hoofdgerecht”,”dessert”) is ook
voorbeeld van een syntagma
2. Paradigma: een betekenisvolle selectie van teken (verticale relatie)
uitleg hierbij: “Ik drink koffie”, koffie kan vervangen worden door bier of water, maar niet door
gras. Want dan klopt het niet meer. Koffie, bier en water behoren tot dezelfde paradigma.
3
, 1.1.3 Tekenindelingen
Hier zijn ook twee contexten, die van Peirce en die van Peters.
De context van Peirce
Op basis van telkens andere relaties tussen het teken en het object identificeert Peirce drie
types of soorten tekens:
-Een icoon: teken dat op visueel, auditief of zelf olfactorisch vlak een gelijkenis vertoont met
het object waar het naar verwijst. Dit zijn vaak imitaties en worden dus meestal meteen
herkend. (= een teken dat zijn betekenis haalt uit een relatie van gelijkenis)
voorbeelden: foto, landkaart of een onomatopee (=klnaknabootsingen zoals koekoek, tiktak,
sissen …)
-Een index: verwijst naar een teken met een rechtstreeks, ‘existentieel’ of natuurlijk verband
met een object. Het zijn indicaties of tekens die “wijzen op”, “horen bij” of “gepaard gaan
met”.
voorbeelden: rook is een index van vuur, koorts voor ziekte en natte straten voor regen.
-Een symbool: Teken dat betekenis heeft op basis van een conventie of afspraak. De
relatie met het object is arbitrair of toevallig gebaseerd op een conventie.
voobeelden: woorden zijn symbolen, de olympische ringen, het logo van bv het rode kruis,
…
4