Complete samenvatting van het vak strafrecht (in de minor). Dit document bestaat uit een uitgebreide samenvatting, waarin de verplichte stof uitgebreid wordt toegelicht, (casus)voorbeelden worden gegeven en de aantekeningen van de colleges aan bod komen. De uitgebreide samenvatting van 76 pagina's ...
ne bis in idem in combinatie met bestuursstrafrecht
École, étude et sujet
Hogeschool Arnhem en Nijmegen (HAN)
HBO-Rechten
Strafprocesrecht (CSRSTR1B.4)
Tous les documents sur ce sujet (27)
1
vérifier
Par: riksouren • 10 mois de cela
Vendeur
S'abonner
shaniquecorn01
Avis reçus
Aperçu du contenu
SAMENVATTING STRAFRECHT
C.1 Inleiding en herhaling
Hoofdstuk 7 de verdachte en zijn raadsman
De verdachte
De verdachte is een vrije burger die er door de overheid van wordt beschuldigd een strafbaar feit te
hebben begaan. Zijn positie als een persoon ‘charged with a criminal offence’ wordt beheerst door de
onschuldpresumptie en het nemo tenetur-beginsel. De verdachte moet de aanklacht op basis van
‘equality of arms’ kunnen bestrijden. De rechten die artikel 6 EVRM garandeert, dienen ‘practical and
effective’ te zijn. Om als vrije en gelijkwaardige procespartij de rechtsstrijd aan te kunnen gaan is
doorgaans nodig dat de verdachte van rechtsbijstand is voorzien. Artikel 6, lid 3 EVRM geeft de
verdachte dan ook het recht om zichzelf te verdedigen, in persoon of vertegenwoordigd door een
ander.
Verdachte en verdenking
In artikel 27 Sv worden twee verschillende definities gegeven van de verdachte. Voordat de
vervolging is aangevangen geldt de omschrijving in het eerste lid. Als verdachte wordt dan
aangemerkt ‘degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld
aan een strafbaar feit voortvloeit’. Na aanvang van de vervolging is de verdachte eenvoudig ‘degene
tegen wie de vervolging is gericht’.
Artikel 27, lid 1 Sv eist een redelijke verdenking. Een burger kan pas als verdachte worden
aangemerkt, als er ten aanzien van hem sprake is van een redelijk vermoeden van schuld. Dit geschiedt
doorgaans met het oog op de vraag of tegen die burger kan worden opgetreden. Alleen verdachten
kunnen op grond van artikel 53 en 54 Sv, waarin de arrestatie van ‘de verdachte’, is geregeld, worden
aangehouden. Artikel 27, lid 2 Sv daarentegen eist geen redelijke verdenking. Degene die wordt
vervolgd, is verdachte, onafhankelijk van de vraag of de vervolging op goede gronden is ingesteld of
niet.
Het materiële begrip, voorwaarden verdachte, artikel 27, lid 1 Sv:
1. Er moet sprake zijn van een vermoeden dat betrekking heeft op schuld aan een strafbaar feit. Niet
strafbaar gesteld gedrag mag geen aanleiding geven tot justitieel ingrijpen.
En: vermoedelijk daderschap, het vermoedelijk vervuld hebben van een delictsomschrijving.
Algemeen wordt aangenomen dat eventuele schulduitsluitingsgronden geen rol spelen bij de
‘schuld’ waarop artikel 27, lid 1 Sv doelt.
2. Een vermoeden dat redelijk is, dat betekent dat een louter subjectief vermoeden niet voldoende is.
Het vermoeden moet ook objectief gezien gerechtvaardigd zijn.
3. Het vermoeden van schuld vloeit voort uit feiten of omstandigheden. Het gaat daarbij om de feiten
en omstandigheden zoals die zich op het moment van het justitiële optreden voordoen. Als
achteraf blijkt dat de verdachte onschuldig is, maakt dat zijn aanhouding niet onrechtmatig.
Omgekeerd geldt dat een onvoldoende door de feiten gestaafd vermoeden niet alsnog met
terugwerkende kracht redelijk wordt. De wet verlangt kortom een toetsing ex ante, geen toetsing
ex post. De meeste jurisprudentie omtrent dit artikel heeft dan ook betrekking op ontdekking op
heterdaad, omdat opsporingsambtenaren dan weinig tijd hebben. Zij moeten vaak binnen enkele
seconden beslissen. Buiten heterdaad kan de aanhouding in de regel niet zonder tussenkomst van
de officier van justitie geschieden, artikel 54 Sv.
Het formele begrip, verdachte tegen wie de vervolging zich richt, artikel 27, lid 2:
De rechtspositie van de persoon die wordt vervolgd, moet worden geregeld onafhankelijk van de vraag
of ten aanzien van die persoon (nog) een redelijk vermoeden van schuld bestaat. Het enkele feit dat hij
wordt vervolgd, maakt dat noodzakelijk. Het materiële begrip vervult een waarborgfunctie. Het beoogt
burgers te beschermen tegen willekeurige en ongegronde ingrepen in hun rechten en vrijheden. Het
bestaan van een redelijke verdenking vormt daarom een voorwaarde bij de toepassing van
dwangmiddelen.
,Vergelijking met artikel 6 EVRM
In artikel 6 EVRM worden rechten toegekend aan ‘everyone charged with a criminal offence’. Ten
aanzien van een persoon is sprake van een criminal charge zodra vanwege de Nederlandse Staat jegens
de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat
tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het OM een strafvervolging zal worden
ingesteld. In deze definitie is geen verdenkingsvoorwaarde ingebakken. Zodra de burger uit een
‘official notification’ of uit ander optreden van de autoriteiten kan opmaken dat hij in staat van
beschuldiging is gesteld, geldt hij als een ‘vervolgde’ in de zin van artikel 6 EVRM.
Zwijgrecht en verhoor, artikel 29 en 29a Sv
Artikel 29, lid 1 Sv bepaalt dat er geen ongeoorloofde druk op de verdachte mag worden uitgeoefend,
zoals bedreigingen, misleiding, manipulatie, het stellen van strikvragen en bedrog, dit is het
pressieverbod. Wel mag de verdachte indringend met het hem belastende bewijsmateriaal worden
geconfronteerd. Daarbij mag de politie geen onwaarheden vertellen, maar een beproefde
ondervragingstactiek door het bewust achterhouden van informatie, waardoor het waarheidsgehalte
van de verklaringen die de verdachte aflegt, kan worden gecontroleerd, mag wel. Blijkt de verdachte te
liegen, dan kan dat door de rechter later in zijn nadeel worden uitgelegd. Verklaringen van verdachten
die door middel van ontoelaatbare verhoormethoden zijn verkregen dienen als regel als onrechtmatig
verkregen bewijs terzijde te worden gesteld. De sanctie van bewijsuitsluiting is uiteraard niet
toepasbaar als het verhoor geen voor het bewijs bruikbare verklaring heeft opgeleverd.
In de Zaanse Verhoormethode II-arrest was de verdachte ondanks de driedubbele schending van artikel 29 Sv blijven
zwijgen. De Hoge Raad was in dat arrest van oordeel dat het onrechtmatig optreden op voet van artikel 359a Sv diende te
worden gecompenseerd door strafvermindering.
In het tweede lid van artikel 29 Sv wordt gesteld dat de verdachte niet tot antwoorden verplicht is. De
verdachte moet daarop voor zijn verhoor worden gewezen, dit is de cautie. Ook vragen die aan een
aangehouden verdachte worden gesteld voordat hij op het politiebureau (plaats van verhoor) is
gearriveerd, gelden als een verhoor van de verdachte. Voorts wordt ook een verdachte die niet is
aangehouden, maar die zich vrijwillig op het politiebureau meldt om vragen te beantwoorden, als
verdachte gehoord. Hetzelfde geldt voor een verdachte die, misschien om aanhouding te voorkomen,
bereid is om op straat vragen te beantwoorden. Echter, personen die nog niet als verdachte zijn aan te
merken, worden er niet voor behoed dat zij ongewild aan hun eigen veroordeling meewerken, zoals in
het arrest Vragen staat vrij.
Voorbeeld: er was nog geen sprake van een redelijk vermoeden van schuld toen de agenten een burger op straat aanspraken.
Pas toen de burger de vragen had beantwoord, werd hij als verdachte aangemerkt. Van een verhoor kon derhalve geen
sprake zijn, zodat de agenten de cautie niet hadden hoeven geven.
De cautie hoeft alleen te worden gegeven als iemand als verdachte wordt gehoord. De definitie van
verhoor bevat twee te onderscheiden elementen:
a. De persoon is kwestie moet als verdachte worden gehoord. Soms is iemand verdachte en aangever
tegelijk, bv. bij een vechtpartij. In dat geval behoeft de cautie alleen te worden gegeven als die
persoon in zijn hoedanigheid van verdachte wordt gehoord.
b. De vragen moeten betrekking hebben op het vermoedelijk gepleegde feit.
Voorbeeld: OvJ geeft toestemming om de verdachte buiten heterdaad aan te houden. Bij de aanhouding moeten ze vooral
niet te voorzichtig zijn, aldus de officier. Ook moeten ze de verdachte voorlopig maar niet al te veel vertellen over zijn rechte
tijdens het verhoor. Het is – volgens de OvJ – essentieel dat de verdachte zo snel mogelijk een verklaring aflegt. ter zitting
voert de raadsvrouw van de verdachte aan dat tijdens het vooronderzoek onherstelbare vormen zijn verzuimd. De verdacht
eis immers voorafgaand aan zijn verhoor niet gewezen op zijn recht om te zwijgen en zijn recht op een advocaat. Dit moet
volgens de raadsvrouw leiden tot niet-ontvankelijkheid van de OvJ.
1. Leg uit of dit verweer kans van slagen heeft. Op grond van artikel 359a Sv kan de rechter de OvJ niet-ontvankelijk
verklaren vanwege een vormverzuim in het vooronderzoek. Op grond van het arrest Afvoerpijp is voor niet-
ontvankelijkheid slechts zeer beperkt plaats, dit staat in r.o. 3.6.5. dit kan alleen ingeval het vormverzuim daarin bestaat
dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een
, behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan
diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak, artikel 6EVRM, is tekort gedaan. In casu heeft deze
omstandigheid zich voorgedaan in het vooronderzoek en heeft de OvJ bewust aangegeven ‘dat ze niet te voorzichtig
moesten zijn’ en ‘verdachte maar niet teveel vertellen over zijn rechten’ en ‘zo snel mogelijk een verklaring moet
afleggen’, dis is in strijd met artikel 6 EVRM. Bij deze beoordeling dient de rechter rekening te houden met de in het
tweede lid van artikel 359a Sv genoemde factoren: - ic is het de verdachte die door het belang van het geschonden
voorschrift wordt gediend namelijk schending van artikel 6 EVRM/eerlijk proces; - dit verzuim is ernstig omdat het
doelbewust gedaan is door een OvJ - het nadeel wordt daardoor veroorzaakt, namelijk onthouden van essentiële
rechten als verdachte is een dermate flagrante schending van de beginselen van behoorlijke procesorde van verdachte
dat daarmee niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie is gerechtvaardigd.
Bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de aanhouding gaat het om de vraag of de betrokkene
als verdachte kon worden aangemerkt. Bij de vraag of de cautie gegeven had moeten worden, is van
belang of de betrokkene als verdachte moest worden aangemerkt.
Voor wat betreft de inlichtingenplicht tegenover het zwijgrecht, geldt dat het zwijgrechter zwaarder
weegt. Echter verbiedt artikel 30 Wet op de Parlementaire Enquête dat een eventuele belastende
verklaring als bewijs wordt gebruikt tegen degene die haar aflegde. Echter geldt niet voor alle
informatie die verplicht moet worden verstrekt, steeds dat zij niet als bewijs tegen de verstrekker mag
worden gebruikt. Bijvoorbeeld bij de vraag of een kentekenhouder wettelijk verplicht kan worden de
naam van de bestuurder bekend te maken als geconstateerd is dat met diens auto een
snelheidsovertreding is begaan. Het Hof wees er in deze zaak op dat de gevraagde informatie een
beperkt krakater had. Daarnaast maakte de wettelijke plicht om de bestuurder bekend te maken deel uit
van een regime van wetshandhaving waaraan de eigenaar van een auto geacht kan worden zich min of
meer vrijwillig te hebben onderworpen, mede daardoor was geen sprake van artikel 6 EVRM.
Artikel 219 Sv geeft de getuige het recht zich te verschonen als hij zichzelf door het afleggen van een
verklaring aan het gevaar van een strafrechtelijke veroordeling zou blootstellen. Aan haar principiële
betekenis doet niet af dat zij alleen geldt als de getuige door de rechter wordt gehoord, en dus niet als
hij door de politie wordt gehoord. De verklaring voor dit verschil is dat er alleen behoefte is aan een
verschoningsrecht als de getuige verplicht is om te spreken, die plicht hebben getuigen tegenover de
politie niet.
Het recht op rechtsbijstand
Artikel 6, lid 3, sub c EVRM geeft de verdachte het recht om zichzelf hoogstpersoonlijk te verdedigen
dan wel met behulp van een advocaat. Deze twee mogelijkheden zijn echter alternatieven waaruit de
lidstaten, die verantwoordelijk zijn voor de realisering van het recht op een behoorlijke verdediging,
kunnen kiezen bij de inrichting van het strafproces. Een verdragsluitende partij mag echter niet kiezen
dat alleen verdediging in persoon is toegestaan. Naar Nederlands recht moet onderscheid gemaakt
worden tussen verplichte rechtsbijstand en verplichte procesvertegenwoordiging:
Verplichte rechtsbijstand: de verdachte kan ook zelf het woord ter verdediging voeren.
Verplichte procesvertegenwoordiging: de verdachte moet alles aan zijn raadsman overlaten.
Artikel 28, lid 1 Sv geeft de verdachte het recht zich door een raadsman te doen bijstaan, dit is dus
geen verplichting. Een uitzondering op deze regel, maakt de wet in artikel 509a e.v. Sv. Als de rechter
vermoedt dat de verdachte ten gevolge van een geestelijke stoornis niet in staat is zijn belangen
behoorlijk te behartigen, kan hij de verdediging opdragen aan een aangewezen raadsman.
De keuze van een raadsman is in beginsel de verantwoordelijkheid van de verdachte, artikel 38, lid 1
Sv. In beginsel, want een behoorlijke verdediging is ook een publiek belang, waarvoor de overheid
verantwoordelijkheid draagt. De overheid dient ervoor te waken dat rechtsbijstand wordt verleend
door lieden die verstand van zaken hebben. Artikel 6, lid 3, sub c EVRM geeft de verdachte recht op
‘legal assistance’. En recht om zich door juridische leken te laten verdedigen, heeft de verdachte dus
niet. Er mogen dus ook opleidingseisen aan de raadsman worden gesteld, zie artikel 37 Sv en artikel 2
en 10a Advocatenwet. Een tweede argument om eisen te stellen aan de raadsman, kan worden
ontleend aan het feit dat aan de raadsman bepaalde rechten zijn toegekend, zoals het recht op vrij
, verkeer met de verdachte en het recht op inzage in het dossier. Van die rechten kan gemakkelijk
misbruik worden gemaakt.
Indien de verdachte geen advocaat kan betalen, heeft hij recht op gratis rechtsbijstand. De
onvermogende verdachte behoeft echter niet de vrije keuze te worden gelaten door wie hij zich gratis
wenst te laten verdedigen. Ook de toegevoegde raadsman kan als een gekozen raadsman worden
gezien in de zin van artikel 28, lid 2 Sv. artikel 24, lid 2 Wrb bepaalt dat de toevoeginsaanvraag mede
namens de verdachte door de advocaat moet worden gedaan. De advocaat kan het verzoek alleen maar
‘namens’ de verdachte doen als de verdachte hem als raadsman heeft gekozen.
Op grond van artikel 39 Sv kan de verdachte worden bijgestaan door een advocaat die op dat moment
piketdienst heeft. Dit geldt ook voor bijstand voor de aangehouden verdachte al voor het eerste
politieverhoor plaatsvindt. Het optreden van de piketadvocaat is in beginsel een kortstondige
aangelegenheid vanaf de aanhouding tot en met de inverzekeringstelling. De aanwijzing eindigt op het
moment waarop de aangehouden verdachte op vrije voet wordt gesteld, of na afloop van de
inverzekeringstelling de bewaring door de RC is bevolen. In dat laatste geval dient opnieuw een
raadsman te worden aangewezen, die tijdens de gehele behandeling van de zaak in eerste aanleg
optreedt, artikel 40 Sv.
De raadsman
Ter terechtzitting geldt dat aan de raadsman alle bevoegdheden toekomen die aan de verdachte zijn
toegekend, artikel 331 Sv.
Uitgangspunten en beginselen van de raadsman:
Onafhankelijkheid. De raadsman behartigt alleen de belangen van de verdachte.
Onzelfstandigheid. De raadsman adviseert, maar de verdachte beslist.
Geen vereenzelviging. De raadsman treedt op namens de verdachte, maar hij is de verdachte niet.
Het standpunt dat de raadsman verwoordt, is niet noodzakelijk zijn eigen standpunt. Omgekeerd
geldt dat wat hij verklaart, niet de verklaring van de verdachte is, en dus niet als zodanig voor het
bewijs mag worden gebruikt.
Gelijke processuele bevoegdheden. De raadsman moet over dezelfde bevoegdheden als de
verdachte beschikken, maar hij mag niet meer bevoegdheden dan de verdachte hebben, dat vloeit
uit zijn onzelfstandige positie voort.
Vertrouwelijkheid. De raadsman is verplicht tot geheimhouding, dit wordt ondersteund door een
verschoningsrecht, artikel 218 Sv. Eenheid in optreden naar buiten. De raadsman brengt eventuele
verschillen van inzicht met de verdachte niet naar buiten.
Gebondenheid aan (tucht)recht. Voor zowel de raadsman als verdachte geldt dat de vrijheid van de
verdediging geen vrijbrief vormt om de wet te overtreden, dus geen vervalst bewijsmateriaal of
een getuige een onjuiste verklaring laten afleggen.
Dat de wijze waarop de verdediging door de raadsman wordt gevoerd, een zaak van de verdachte is,
waarmee de rechter zich niet dient te bemoeien, heeft ook schaduwzijden. De consequentie daarvan is
namelijk ook dat fouten van de raadsman voor rekening van de verdachte komen. De justitiële
autoriteiten zijn pas gehouden om in te grijpen als overduidelijk is dat de raadsman tekortschiet of als
daarover door de verdachte wordt geklaagd.
Rechtsbijstand: enkele bijzondere onderwerpen
Artikel 27c, lid 3 Sv bepaalt dat de verdachte direct na zijn aanhouding en in ieder geval voor zijn
eerste verhoor schriftelijk mededeling moet worden gedaan van de rechten die hij heeft.
28b Sv regelt het recht op consultatiebijstand van de aangehouden verdachte. Het artikel maakt
onderscheid in drie categorieën:
a. Kwetsbare verdachten (verdachten met een psychische stoornis of verstandelijke beperking en
jeugdige verdachten, artikel 489, lid 2 Sv) en verdachten van een misdrijf waarop twaalf jaar
gevangenisstraf of meer is gesteld. Voor zover het recht op afstand wel is toegelaten, kan de
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur shaniquecorn01. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €6,39. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.