WERKGELUK
GESCHIEDENIS VAN WERK(GELUK)
In verleden nooit ingericht voor het individuele geluk. Het diende altijd een andere meester.
1. Prehistorie
2. Landbouwrevolutie
3. Steden en ambachten
4. Industriële revolutie (1800‐1920)
5. Tijdperk van tevredenheid (1950‐1995)
6. Nu: hoge verwachtingen
PREHISTORIE
- Jager‐verzamelaars die rondtrekken.
Werk = leven
- Alles deelt.
- Geen verwachting van geluk.
- Gewoon doen.
LANDBOUWREVOLUTIE
- Sedentair (op vaste plaatsen wonen) + domesticeren van dieren en gewassen om in leven te blijven,
opslaan van goederen voor winter,…
- Meer opbrengst & voedseloverschotten=> 50 tot 100 keer zoveel mensen eten geven mogelijk.
o Succes voor biologisch overleven: enorme bevolkingstoename
o Hoewel…
- Psychologische nederlaag
o Werkgeluk daalde: moeten, plannen, hopen, werken…
o Angst en onzekerheid over het weer, oogst…
Werk = straf of vernedering
- werk en geluk worden gescheiden
- Wel geluk: buiten werken, oogst zien groeien, planten en dieren
- verzorgen
Morele en religieuze geboden→ Werken of niet werken krijgt bepaald connotatie mee. Niet werken = lui,
traag, 1 van de 7 hoofdzonden
- 7 hoofdzonden:
o Hoogmoed – ijdelheid
o Hebzucht – gierigheid
o Onkuisheid
o Jaloezie
o Gulzigheid
o Woede – wraak
o Gemakzucht – traagheid – luiheid
,STEDEN EN AMBACHTEN
In steden: gilden (werklieden)
- Werken voor geld blijft een vorm van straf of slavernij
- Waarschijnlijk wel vorm van trots, tevredenheid, bestaanszekerheid
Genoeg overschotten zodat sommigen niet op het land moeten werken voor eten => steden ontstonden
Karl Marx (19e E) → meer naar het idee van gelijkheid gaan, basisregels opstellen voor iedereen en rechten
voor iedereen.
- Verlichtingsfilosoof: waardigheid en geluk uit werk halen
- Randvoorwaarden:
o Goede arbeidsomstandigheden
o Eerlijk loon
o Afwisselend werk
o Werk dat betekenis heeft doordat ze het leed van anderen verzacht of hun genot vergroot
Hoop op gelukkig werkleven sijpelt door!
INDUSTRIËLE REVOLUTIE (1800-1920)
Het einde van de 19de eeuw wordt gekenmerkt door de opkomst van stedelijke industrie en de grote toeloop
van nieuwe arbeiders uit het platteland. Er was sprake van een bevolkingsconcentratie in de steden, met
verpaupering als gevolg. Huisvesting was slecht, de werkomstandigheden waren hard en onveilig, van enige
georganiseerde onderlinge steun was nauwelijks sprake.
Opdeling in kleine stapjes, iedereen is radartje in groot geheel
- Eindproduct niet zichtbaar
- Weinig ambachtelijke kennis of vaardigheden, saai, repetitief, gespecialiseerd, hoge tijdsdruk
6 op 7, shiften van 10 à 14u, geen vakantie
- Privé bestaat dus niet (zondag = kerk)
Gevaarlijke omstandigheden
TIJDPERK VAN TEVREDENHEID (1950-1995)
- Na WO-II
- Veiliger, minder werkuren, vakanties, hogere lonen
- Diensteneconomie vanaf 70’s → leveren van dienst.
- Werk en privé gescheiden van elkaar (thuis was het werk afgelopen)
- Hoge tevredenheid op werk
- Arbeid en werk kan zowel positieve (inkomen, plezier…) als negatieve (stress, pijn…) gevolgen hebben.
- 2 betekenissen die er in het Latijn aan wordt gegeven:
o Opus = werk als resultaat, uitdaging en zelfverwerkelijking
o Labor = werk als inspanning, belasting en moeite
, Latente deprivatiemodel (Marie Jahoda)
- Jahoda onderzocht de impact van werkloosheid op bijna 500 families in kleine gemeenschap in
Duitsland (Jaren 1920).
- De enige fabriek in gemeenschap sloot waardoor veel families hun inkomsten verloren. Ze merkte dat
gevolgen voor ex‐werknemers verder gingen dan enkel het verlies van inkomen.
- Hieruit volgde haar latente deprivatiemodel.
- Arbeid vervult een aantal functies die cruciaal zijn voor het psychisch welzijn van de mens én die
tevens cruciaal zijn voor de maatschappij:
o manifeste functie: verschaft mensen inkomen. Deze functie is bewust gewild en vormt
meestal eigenlijke reden waarom men arbeid verricht.
Bezoldiging en andere materiële voordelen vormen manifeste functie van arbeid en
worden dan ook als normaal onderdeel van arbeidsproces beschouwd.
o latente functie: worden vaak niet als essentieel onderdeel van arbeidsproces ervaren en
worden dan ook niet bewust nagestreefd. Zij komen vooral aan de oppervlakte wanneer
arbeid wegvalt en de functies dus niet langer worden vervuld.
Nood aan gestructureerde verloop van de dag→ structuur in tijd
Nood aan sociale steun→ opportuniteiten tot sociaal contact
Nood om deel uit te maken van een collectief doel→ gedeeld doel, bijdrage tot de
gemeenschap
Nood aan status of persoonlijke identiteit→ sociale identiteit (hoe jij naar jezelf
kijkt) / sociale status (hoe anderen naar je kijken)
Nood om deel te nemen aan betekenisvolle activiteiten, zich te ontwikkelen en te
groeien→ zelfrealisatie, betekenisvolle activiteiten.
o Uitsluiting uit arbeid = deze functies worden niet meer vervuld
o Gevolg = een verslechtering van het psychisch welzijn op het niveau van het individu en een
bedreiging van de sociale cohesie op het niveau van de maatschappij.
inkomen (manifest): Goed loon→ huis kopen in buurt dat je wil, hobby’s en vrije tijd mogelijk.
Broaden‐and‐build effect (Fredrickson, 2001)
→ Gelukkig op het werk
- Mentale reserve/veerkracht voor mindere momenten (build)
- Productiever en creatiever, breder blikveld/gedachten, meer oplossingen, beter samenwerken
(broaden)
o aangenamere gevoelens (effect)
Emotional spill‐over (rechtstreeks effect) → goede gevoelens in werk spoelen over naar privé en omgekeerd.
Voordeel van werkgeluk voor bedrijf: blijven gemiddeld 2j langer bij bedrijf
- Minder absenteïsme
- Productiever, positiever, betere samenwerking…
Tegenkanting bij latente deprivatiemodel:
- niet alle werk is fijn of goed: stress, overbelasting, onzekerheid, stigma…
- werk is geen conditio sine qua non voor een goede (mentale) gezondheid
De arbeider in een ploegensysteem aan de band kan ongelukkiger zijn dan de werkloze (maar meestal niet).
- Als je van ongewild werkloos naar werkend gaat, stijgt je algemeen geluksgevoel met 20%.