SPLANCHNOLOGIE
ALGEMENE BEGRIPPEN
5 Grote regio’s
• Caput: kop/hoofd
(regio facialis, regio frontalis, regio masseterica, regio orbitalis, regio infraorbitalis)
• Collum: hals
(sulcus jugularis)
• Truncus: romp
(regio umbillicus, regio inguinalis, regio pubica)
Middenrif/diafragma belangrijk voor ademhalen. Groot stuk van onze buikorganen gaat in de
borstkas gelegen zijn, de borstholte is kleiner dan de borstkas, want de maag en (vooral) de
lever liggen in de borstkas, maar achter het middenrif dus niet IN de borstholte!
• Cauda: staart
(regio pelvina, perineum, regio analis, urogenitale regio)
• Membra: ledematen
Mediaan = naar de lichaams-as toe
Lateraal = naar de zijde toe
Dorsaal = naar de rugzijde toe
Ventraal = naar de buikzijde toe
Caudaal = naar de staart toe
Craniaal = naar de kop toe
(Rostraal = snuit)
Sagittale snede = snede parallel aan de
mediaan maar lateraal hiervan
Transversale snede = snede dwars door de
lengte-as van een structuur
Ledematen vanaf de pols/carpus en de hiel/tarsus:
Palmair = onderzijde carpus
Plantair = onderzijde tarsus
Axiaal = naar de centrale as toe
Abaxiaal = van de centrale as af gericht
Superficialis = oppervlakkige structuur
Profundus = diepgelegen structuur
Internus <> externus
Proximaal = dichtbij de kern/romp van het lichaam gelegen
Distaal = ‘ver’ van de lichaamskern/romp gelegen (bijv. ledematen/staart)
Infra = onder Ante = voor
Supra = boven Post = achter
1
, SPLANCHNOLOGIE
SPIJSVERTERINGSSTELSEL (SVS)
Algemene opbouw spijsverteringsstelsel (HOND als model), van rostraal naar caudaal:
Mond en keel regio (tong, tanden, etc.) – slokdarm – maag – dunne darm (duodenum, jejunum,
ileum) – colon (+caecum) – rectum – anus
Lippen en wangen
Bovenlip sterk vergroeid met neus bij RUND en VARKEN, neusspiegel is uniek voor elk rund, zoals
vingerafdruk bij mens (neusspiegel = planum nasolabiale). Het philtrum is bij de mens gesloten, bij
kleine HD níet volledig gesloten, bij KONIJN nog zeer duidelijk philtrum, onvolledige sluiting. Het deel
tussen lippen en tandenboog is het vestibulum oris (vestibulum/’voorstuk’ vd mond).
Tanden (om voedsel te vermalen/verkleinen)
Tussen snijtanden en kiezen is een tandeloze ruimte, het diastema, dit is belangrijk bij grote HD om
mondholte te kunnen inspecteren, ook het bit ligt hierin → met hand kun je langs het diastema.
Gehemelte (scheiding tussen neusholte en mondholte, mogelijkheid om onderdruk te creëren voor
zuigen → scheiding tussen ademhalingsstelsel en spijsverteringsstelsel)
Bestaat uit hard gehemelte (palatum dure) en zacht gehemelte (palatum molle). Het harde
gehemelte loopt over in zachte gehemelte, zacht gehemelte loopt bilateraal uit in de twee plicae
palato pharyngeae die om het ostium intrapharyngeum(ringen) vormen. (rugae palatinae =
gehemelte plooien)
Wanneer gehemelte niet gesloten is:
- Als een individu een open/gespleten gehemelte heeft zal er bij opname van water/voedsel
een deel naar de trachea gaan, dit leidt tot verslikkingspneumonie, ontsteking en evt. de
dood.
- Bij dieren die brachycephaal (=kortsnuitig) zijn is het zachte gehemelte te lang voor het
hoofd, dit vibreert bij inspanning en hond gaat snurken/knorren, in het ergste geval kan het
zachte gehemelte vastraken achter de epiglottis (strottenklep) (‘entrapment’), deze kan dan
niet meer sluiten (leidt tot verslikkingspneumonie). Dit is een typische aandoening voor
bepaalde hondenrassen.
- Het gehemelte is gesloten om een zuigkracht te kunnen creëren, wanneer het gehemelte
gespleten is kunnen zij niet melken, omdat er geen onderdruk kan ontstaan. (vogels hebben
een gespleten gehemelte).
Ostrium intrapheryngeum= ruimte in de keel
Tong (van belang voor zuigen - SMAAK - en voor water opname, hond gebruikt tong als lepel, van
belang voor reiniging, katten wassen zich met tong)
Bevat verschillende typen papillen:
• Mechanische papillen bijv. papillae philliformes (draadvormig, zeer sterk verhoornd), zeer
uitgesproken bij KAT, om zich te wassen, bij hond minder uitgesproken (=ruw).
• Smaakpapillen het meest uitgebreid, bijv. papillae fungiformes (paddestoelvormige
structuren, verheven boven het oppervlak), meer naar caudaal cirkelvormige structuren:
papillae vallatae / circum vallatae. (types kennen, niet specifieke voorbeelden)
Tong is onderverdeeld in 3 delen: apex linguae (top), corpus linguae (lichaam), radix linguae (wortel).
Het RUND heeft een torus linguae, bobbel aan caudale deel van de tong, dit vormt een barrière naar
de keel toe. Hieronder bevind zich een recessus waar een ontsteking kan ontstaan als hier vreemd
voorwerp in blijft steken, ontsteking veroorzaakt door bepaalde kiem: actinomyces (infectieziekten).
(runderen zijn weinig selectief in hun voedselkeuze)
2
, SPLANCHNOLOGIE
Klieren (om voedsel te bevochtigen > brij)
Speekselklieren zijn van belang om het voedsel te bevochtigen > vergemakkelijkt doorslikken.
In dit speeksel zitten ook bepaalde verterings enzymes. De klieren zijn opgebouwd als een
boomstructuur, kliersecreet aangemaakt, komt terecht in het lumen en wordt afgevoerd via
afvoerwegen. Deze boomstructuur geldt in eerste fase voor álle klieren.
De 3 belangrijke speekselklieren:
• Glandula parotideus (parotisklier, bilateraal): oorspeekselklier → aan oorbasis ventraal naar
onderkaak (achterhand).
o De grootte varieert sterk tussen dieren
▪ Bij katten, honden klein (oppervlakkig)
▪ Bij varken groot, bedekt de onderliggende speekselklieren (zandloper vorm)
• Glandula mandibularis: onderkaak speekselklier
• Glandula sublingualis (sub lingualis: onder de tong), onderverdeeld in twee aparte klieren:
- G. sublingualis monostomatica (klier die slechts met één uitmonding zal
uitmonden)(komt niet voor bij het paard)
- G. sublingualis polystomatica (verschillende uitmondingen waar het speeksel vrij komt)
Afvoerweg= ductus.
De G. Parotideus heeft een ductus parotideus, deze mondt uit thv de bovenkaak(!) bij de kiezen.
De andere twee grote speekselklieren monden uit in de mondholte bodem.
De tong hangt aan onderzijde vast met het phrenulum (tongriem), hier langs ontstaan twee ruimtes
(2 recessi sublingualis) en twee kammen (crista sublingualis), hier zitten de uitmondingen van de G.
Sublingualis (polystomatica).
Juist achter de tandenboog zitten de twee hongertepeltjes / carunculae sublinguales. Deze
hongertepeltjes zijn de uitmondingen van de G. Mandibularis en de G. Sublingualis monostomatica,
deze twee klieren monden dus (bilateraal) uit in dezelfde opening.
De linker G. parotideus en de linker G. Mandibularis monden bij de linker caruncula sublinguales uit.
De rechter G. Parotideus en de rechter G. Mandibularis monden bij de rechter caruncula sublinguales
uit.
Vestibulum oris= voor de mond (tussen lip en tandenboog)
Bij PAARD slechts één type sublinguale klier, de mandibulaire speekselklieren bij de grote HD zijn
zeer uitgesproken. Monostomatica komt bij het paard niet voor, de polystomatica wel.
Thv de parotisklier zitten een aantal belangrijke bloedvaten en zenuwen, bij ontsteking kunnen deze
afgekneld worden met verlammings verschijnselen tot gevolg.
In de wangen zitten de glandulae buccales ventralis (wangspeekselklieren), dit zijn kleine ‘pakketjes’,
niet klinisch relevant. De lever en pancreas/alvleesklier zijn zeer belangrijke spijsverteringsklieren.
Thv de mandibula zitten de mandibulaire lymfeknopen, bij ontsteking zijn deze vergroot en te
palperen.
Lymfeklieren= tonsillen
(locatie van klieren, afvoerweg, en uitmonding kunnen aangeven)
Epiglottis (strottenklep, sluit de luchtweg af bij slikken zodat hier geen vocht/voedsel in terecht komt)
Slokdarm (oesophagus, ‘buis’ van mondholte naar maag)
Bestaat uit pars cervicalis (hals deel) en pars thoracica (borstkas deel) en loopt dan via de hiatus
oesophageus (opening links in het diafragma) naar de maag, laatste deel vd slokdarm is het pars
abdominalis (buikholte deel). De slokdarm ligt dorsaal links t.o.v. de trachea.
De slokdarm bestaat voornamelijk uit dwarsgestreept spierweefsel (eerste 2/3e deel), laatste 1/3e
deel soms (bij bepaalde diersoorten) glad.
3
, SPLANCHNOLOGIE
Het diafragma (middenrif) is aanwezig om een onderdruk te kunnen laten onstaan → opening in het
diafragma noemen we de hiatus oesophageus: zorgt voor de onderdruk
Maag (aanmaak maagzuur/HCl om voedselbrokken af te breken en te verteren)
De maag bestaat vooral uit glad spierweefsel (wit)
- Glad spierweefsel is het autonoom zenuwstelsel, over dwarsgestreept spierweefsel heb
je zelf controle dat noemen we het animaal zenuwstelsel.
De maag kan ingedeeld worden in verschillende zone’s:
- het pars cardiaca/cardia is het ‘eerste’ gedeelte,
- hierna volgt het corpus/lichaam van de maag,
- het laatste deel is het pars pylorica/pylorus deel (onderverdeeld in wijd deel; antrum
pyloricum en smaller deel; canalis pylorica).
Bij de overgang slokdarm-maag en maag-duodenum zitten sfincters/sluitspieren die vermijden dat
inhoud de verkeerde kant op beweegt. Bij PAARD is de cardia sfincter zodanig sterk dat ze niet
kunnen braken/boeren, dit kan grote problemen geven bij gasvorming in de maag. Een klinisch
probleem dat (voornamelijk bij kleine HD) voor komt is pylorus stenose, de pylorussfincter is hierbij
te sterk is of BW is vermengd met de het spierweefsel waardoor voedsel uit de maag zeer moeilijk
naar de dunne darm kan, dit is een aangeboren afwijking.
Het grootste deel van de maag is glandulair, sterk ‘geklierd’, bij VARKEN en PAARD is er een vrij groot
gedeelte dat geen klieren bevat en verhoornd epitheel heeft, PAARD heeft een saccus caecus
(blindzak). Bij HERKAUWERS komt de lebmaag overeen met de ‘gewone’ maag van de andere HD.
De grootste maag is de pens, deze bevat geen klieren maar bacteriën, door contractie van de pens
tezamen met het proces van herkauwen wordt het voedsel verteerd.
De maag heeft een zeer dichte wand die enorm flexibel is. Zone’s die rood van kleur zijn zijn sterk
doorbloed (klierige gedeelten).
De maag bestaat uit glad spierweefsel, ontstaat embryonaal als een verwijding van het bovenste
gedeelte van de oerdarm (een lange rechte buis). Door de dorsale (snelle) groei ontstaat de
curvatura major, ventraal ontstaat de curvatura minor (aan deze zijde ook de incisura angulare).
2 draaiingen van de maag:
- Deze verwijding zakt -o.i.v. zwaartekracht- eerst uit naar links (140° - 180° draaiing)
- en draait daarna nog om meer plaats te maken voor de darmen, het craniale stuk komt
links te liggen en het caudale deel rechts.
De maag zit vast met ophangbanden, het dorsaal en ventraal mesenterium. Het dorsaal mesenterium
is het mesogastrium / omentum majus. Het ventraal mesenterium blijft alleen bestaan thv de maag,
hier ín ontwikkelt zich de lever. De lever ‘hangt’ nog voor een deel vast aan de maag met het
‘omentum minus’. Doordat de maag naar links draait wordt de lever naar rechts en naar voor
geduwd, zo komt de lever craniaal, vóór de maag te liggen.
Het dorsaal mesenterium wordt bij de maag draaiing mee getrokken en verlengt nog zodat er twee
bladen ontstaan:
- wandblad/pariëtaal blad (langste deel, komt aan de ‘buitenkant’ te liggen)
- en visceraal blad (vastgehecht aan de maag, komt aan de binnenkant te liggen),
deze liggen tegen elkaar aan en vormen een ‘virtuele’ ruimte, de bursa omentalis. Deze structuur
dient als ‘buffer’ om de darmen te beschermen. De enige toegang tot de bursa omentalis is het
foramen epiploicum, deze toegang zit rechts, het is een nauwe toegang die soms voor problemen
zorgt omdat er darmslingeringen in vast kunnen raken, deze darmslingering kan afgekneld worden.
Als de darmslingering wordt afgekneld stroomt er geen bloed door en sterft het af, hierdoor maakt
het dier toxines aan en komt het in shock. Dit kan zowel bij kleine HD als grote HD voor komen maar
is voornamelijk een risico bij het PAARD.
4