Verbintenissenrecht:
samenvatting
Les 1
De bestanddelen van een verbintenis:
Er vloeien twee bestanddelen voort uit een verbintenis. De band tussen de
partijen, en een schuld.
De schuld:
De schuld is wat de schuldenaar moet doen, dit is de prestatie waarop de
schuldeiser rekent. Dit is het doel van de verbintenis. Betalen is een zeer ruim
begrip, maar het voorwerp van een verbintenis moet in geld waardeerbaar zijn.
De rechtsband:
De persoon (schuldenaar) moet iets doen ten behoeve van een ander, die ander
is de schuldeiser.
->Met wie is men de verbintenis aangegaan, wie is aansprakelijk ?
De afdwingbaarheid:
Een verbintenis kan in rechte (via de rechter) worden afgedwongen, mogelijk
zelfs onder middel van het eisen van een dwangsom.
-Lijfsdwang: Vroeger middel om druk te zetten om zo een verbintenis te kunnen
afdwingen. Wanneer men niet overging tot het naleven van de verbintenis, kon
men in de gevangenis belanden. De lijfsdwang is in ons huidig rechtssysteem
echter afgeschaft.
De totstandkoming:
Verbintenissen komen tot stand via:
-overeenkomsten (art.1101-1314. BW)
-misdrijven (art.1382-1386bis. BW)
-oneigenlijke contracten (art.1371-art.1381 BW.)
-de wet (bijvoorbeeld alimentatieverplichting, Een man wordt wettelijk verplicht
om aan zich aan zijn ex echtgenote te verbinden tot het betalen van alimentatie
voor hun kinderen)
Soorten verbintenissen:
-Naar het voorwerp;
Verbintenissen om iets te doen/te geven (Art.1136. –Art.1141. BW)
Verbintenissen om iets te laten (art.1142.-art.1145. BW)
Verbintenissen met 1/meerdere voorwerpen/samengesteld of alternatief
(art.1189.-art.1196. BW)
Facultatieve verbintenissen (art.1681. BW)
-Naar de modaliteiten:
Eenvoudige of voorwaardelijke verbintenissen (art.1168-1184. BW)
Verbintenissen op termijn (art.1185-1188 BW.)
-Naar de rechtssubjecten:
Verbintenissen met 1 schuldenaar/schuldeiser of meerdere
Samengevoegde of deelbare verbintenissen (art.870., 873, 1120. BW)
Hoofdelijke of solidaire verbintenissen (art.1197.-1216. BW)
-Naar de sanctie:
Burgerlijke en natuurlijke verbintenissen (art.1235.)
1
VERBINTENISSEN
,Bronnen van verbintenissen:
Art.1370. BW
-Een bron van een verbintenis noemt men het feit dat een verbintenis teweeg
brengt.
1)Overeenkomsten
Wilsuiting van 2 of meer personen, met het oog op het creëren van
rechtsgevolgen.
-Art.1325. BW & Art.1326. BW.
Enac = Het eenzijdig opschorten van de eigen verbintenis. Voert een van de
partijen haar verbintenissen niet uit, dan mag de andere weigeren de hare uit te
voeren.
2)Consensuele contracten:
De consensus = het akkoord. Vanaf de consensus is de wilsovereenkomst er. Dit
is volkomen geldig en bindt de partijen, op welke wijze het contract ook gesloten
werd. Zelfs mondeling of stilzwijgend. (Art.1134. BW)
3)Plechtige contracten:
Huwelijk, schenking, huwelijkscontract, hypotheek,…
Deze contracten hebben geen enkele waarde, zolang de plechtigheid die eraan
verbonden is niet vervuld is.
4)Optie:
Art. 1589. BW
Een (wederkerige) contractbelofte bij consensus.
5)Contracten onder bezwarende titel:
De optie is hiervan een voorbeeld. De belofte maakt de tegenhanger uit van een
voordeel. Dit voordeel kan een tegenbelofte zijn of een reeds ontvangen
voordeel/ een te verwachten voordeel.
-Art.1106. Burgerlijk Wetboek.
6)Begunstigingscontracten:
Voorbeelden; schenking, bruikleen, niet-beloonde bewaargeving,..
-Art.1105 Burgerlijk wetboek.
7)Kanscontracten:
Bijvoorbeeld Lijfrente: Je weet niet hoe lang de lijf zal leven, je weet dus nog niet
of je er een voordeel aan zal doen dat je iets gekocht hebt op lijfrente of niet. De
gebeurtenis is onzeker, lijfrente is dus ook een contract onder bezwarende titel.
-Art.1104.BW.
Gevolg ->Een kanscontract mag nooit wegens benadeling verbroken worden,
want je weet bij het moment wanneer je het contract afsluit dat je een voordeel
kan oplopen of een nadeel.
Diegene waarvoor de kans gunstig uitvalt, is de andere dus geen schade
8)Hoofdcontracten en bijkomende contracten:
Het bijkomend contract gaat teniet met het hoofdcontract. Voorbeelden hiervan
zijn hypotheek, pandgeving,.. Concreet: Men gaat een huis kopen op voorwaarde
dat men een hypotheek krijgt, krijgt men de hypotheek niet, dan koopt men het
huis niet. Het raamcontract legt het algemene kader van het contract vast.
9)Benoemde en onbenoemde contracten:
Benoemde contracten zijn opgenomen in het Burgerlijk Wetboek en hebben daar
een wettelijk kader. Onbenoemde contracten zijn contracten die niet opgenomen
zijn in het Burgerlijk Wetboek en nog geen concreet wettelijk kader hebben.
Voorbeelden hiervan zijn franchising, facturing, leasing,..
10)Intuitu personae contracten:
Persoonsgebonden contracten. (voorbeeld: schenking)
Voorbeeld2: In het geval van een dokter die jij gekozen hebt om je operatie uit te
voeren. Dit is persoonsgebonden, omdat er meerdere dokters zijn die de operatie
2
VERBINTENISSEN
, kunnen uitvoeren, maar jij kiest heel bewust voor dokter X ipv dokter Y, omdat je
vertrouwen hebt in dokter X.
->Het contract houdt pas op bij de dood van de dokter, het is dan
vanzelfsprekend dat hij de operatie niet kan uitvoeren. (Art.1795.BW)
Beginselen van contractenleer:
-Wilsautonomie
-Consensualisme
-Contract is wet
-Uitvoering ter goeder trouw
1)Wilsautonomie:
Partijen mogen het contract sluiten dat ze willen en mogen de inhoud ervan vrij
bepalen, voor zover deze niet strijdig is met de openbare orde en de goede
zeden.
2)Consensualisme:
Totstandkoming van het contract, louter door de toestemming van de partijen.
3)Contract is wet:
Wettig gesloten overeenkomsten strekken de partijen tot wet. (Art.1134. BW)
->De rechter moet het contract dus aanvaarden.
4)Uitvoering ter goeder trouw:
Art.1134.BW.
Interpretatie naar geest en billijkheid, maar de ter goeder trouw is ook een
gedragsregel.
Ter goeder trouw kan een matigende werking hebben, dan kiest de rechter ervoor
om de werking ervan te beperken. Een partij mag haar rechten die uit de
overeenkomst voortkomen volledig benuttigen, maar mag deze zeker niet
misbruiken.
3
VERBINTENISSEN