- Epigenesis: de vorming van nieuwe structuren en functies in het proces van ontwikkeling
- Gamets: voortplantingscellen - ei- en spermacellen - die de helft van het genetisch
materiaal bevatten van alle andere lichaamscellen
- Meiosis: celsplitsing die gameten produceert.
- Conception: de samensmelting van een ei- en spermacel.
- Zygote: een bevruchte eicel met 46 chromosomen.
- Embryo: het ontwikkelende organisme van de 3e tot de 8e week.
- Fetus: het ontwikkelende organisme van de 9e week tot de geboorte.
- Mitosis: celsplitsing die leidt tot twee identieke cellen.
- Embryonic stem cells: embryonic cellen, die kunnen ontwikkelen tot elke soort
lichaamscel.
- Celmigratie: het verplaatsen van cellen in de embryo.
- Apoptosis: genetisch geprogrammeerde celdood.
- Identical (monozygotic) twins: tweelingen geresulteerd uit het in tweeën splitsen van de
zygote, wat resulteerde in twee zygoten met exact dezelfde set genen.
- Fraternal (dizygotic) twins: tweelingen geresulteerd uit twee tegelijk bevruchte
vrijgekomen eicellen, helft gelijke genen.
- Neural tube: een groef in de bovenste laag van de gedifferentieerde cel van de embryo dat
uiteindelijk de hersenen en ruggengraat wordt.
- Amniotic sac (vruchtzak): een transparante, met vocht gevulde membraan die de foetus
omringt en beschermt.
- Placenta: een ondersteunend orgaan voor de foetus; het houdt de bloedsomloop van de
moeder en baby gescheiden, maar het semipermeabele membraan staat de uitwisseling van
bepaalde stoffen toe (zuurstof en voedingsstoffen vanaf de moeder en CO2 en afvalstoffen
vanaf de foetus.)
- Umbilical cord (navelstreng): een buis die aderen aan de placenta en foetus verbindt.
- Cephalocaudal development: het groeipatroon waarin gebieden rondom het hoofd sneller
groeien dan verder weg van het hoofd.
- Phylogenetic continuity: het idee dat door onze evolutionaire geschiedenis mensen
karakteristieken, gedragingen en ontwikkelingsprocessen delen met niet-mensen,
voornamelijk zoogdieren.
- Habituation: een simpele manier van leren waarbij er minder reactie optreedt naarmate een
stimulatie vaker wordt herhaald (snellere habituatie voorspelt hoger IQ op latere leeftijd.).
- Dishabituatie: de introductie van een nieuwe stimulus wordt verkozen boven een al
bekende stimulus.
- Teratogeen: een externe stof die schade of dood kan veroorzaken tijdens de prenatale
ontwikkeling.
- Sensitive period: de periode waarin het ontwikkelende organisme het kwetsbaarst is voor
externe factoren.
- Dose-response relation: een relatie waarin herhaalde blootstelling aan een element zorgt
voor een versterking van het effect van het teratogeen.
,- Sudden infant death syndrome: de onverwachte acute dood van een baby jonger dan 1
jaar zonder oorzaak.
- Fetal alcohol spectrum disorder: de schadelijke effecten van het drinken van alcohol
tijdens de zwangerschap op de baby. FAS bestaat uit een aantal effecten, zoals
gezichtskenmerken, hyperactiviteit en andere problemen. Fetal alcohol effects is een term die
wordt gebruikt voor individuen die een aantal, maar niet alle, standaard effecten laten zien.
Hoofdstuk 11
- Harry Harlow: deed onderzoek naar binding van rhesusaapjes.
- Attachment: een emotionele band met een specifieke persoon die doorgaat door tijd en
ruimte.
- Attachment theory: een theorie gebaseerd op John Bowlby’s werk dat stelt dat kinderen
biologisch zijn gemaakt om binding te ontwikkelen aan verzorgers om de kans op overleving
te vergroten.
- Secure base: verwijst naar het idee dat de aanwezigheid van een vertrouwde verzorger zorgt
voor een gevoel van veiligheid voor het kind wat het kind in staat stelt om de omgeving te
verkennen.
- Internal working model of attachment: de mentale representatie van een kind zelf,
verzorgers en relaties in het algemeen, dat resulteert in ervaring met verzorgers.
- Strange situation: een procedure ontwikkeld door Mary Ainsworth om de binding van kind
en primaire verzorger vast te stellen.
- Secure attachment: een patroon van binding waarin jonge kinderen een positieve en
vertrouwde relatie hebben met hun verzorger. in de Strange Situation, een zeker gebonden
kind mag teleurgesteld zijn als de verzorger weggaat, maar blij als deze weer terug komt en
hersteld dus snel van stress. Als kinderen zeker gehecht zijn, kunnen kinderen verzorgers
gebruiken als basis voor ontdekking.
- Insecure/resistant attachment: een type onzekere binding waarin jonge kinderen
aanhankelijk en dichtbij hun verzorger blijven in plaats van ontdekken. In de Strange
Situation worden onzeker gehechte kinderen onzeker en opstandig als hun verzorger ze alleen
laat en niet snel gerustgesteld als deze weer terugkomt. Deze weigert ook comfort
aangeboden door de verzorger.
- Insecure/avoidant attachment: een type onzekere hechting waarin jonge kinderen
afstandelijk zijn tov hun verzorger. Het kind wordt boos als het alleen wordt gelaten en hij of
zij wordt even makkelijk gerustgesteld door een vreemde als door de verzorger.
- Disorganized/disoriented attachment: een type onzekere binding waarbij jonge kinderen
geen standaard manier van omgang hebben met stress of de Strange Situation. Hun gedrag is
verward of tegenstrijdig.
- Parental sensitivity: verzorgend gedrag dat bestaat uit het uiten van warmte en
voorwaardelijke reacties op kinderen zoals hulp bieden bij paniek.
Hoofdstuk 3
, - Genome: de complete set van DNA van een organisme, inclusief alle genen.
- Genotype: het genetische materiaal dat een individu bezit.
- Fenotype: de observeerbare expressie van het genotype, inclusief zowel lichaams
karakteristieken als gedrag.
- Environment: elke onderdeel van een individu en zijn/haar omgeving anders dan de genen.
- Chromosomes: DNA moleculen die genetische informatie doorgeven, chromosomen
bestaan uit DNA.
- DNA: moleculen die alle biochemische instructies dragen betrokken bij de formatie en
functioneren van een organisme.
- Genes: secties van chromosomen die het basisdeel zijn van de erfelijkheid van alle levende
wezens.
- Crossing over: het proces waarbij secties van DNA wisselen van chromosoom, dit zorgt
voor verschillen tussen individuen.
- Mutation: een verandering in een stukje DNA.
- Sex chromosomes: de X en Y chromosomen die het geslacht van een persoon bepalen.
- Endophenotypes: gevorderde fenotypen, inclusief hersenen en zenuwstelsel, die niet
betrokken zijn bij geuit gedrag.
- Regulator genes: genen die de activiteit van andere genen controleren.
- Alleles: twee of meer verschillende vormen van een gen.
- Dominant allel: het allel dat altijd tot uiting komt.
- Recessief allel: het allel dat niet tot uiting komt als het samen met een dominant allel
voorkomt.
- Homozygoot: het hebben van twee dezelfde allelen voor een eigenschap.
- Heterozygoot: het hebben van twee verschillende allelen voor een eigenschap.
- Polygenic inheritance: overervingspatroon waarbij eigenschappen worden bepaald door
meer dan één gen.
- Phenylketonuria (PKU): een stoornis gekoppeld aan een niet werkend gen op chromosoom
12 waardoor het aminozuur phenylalanine niet wordt verwerkt.
- Carrier genetic testing: genetisch testen dat wordt gebruikt om te bepalen of toekomstige
ouders dragers zijn van bepaalde stoornissen.
- Prenatal testing: genetische testen die worden gebruikt om foetussen te testen op het risico
op genetische stoornissen.
- Newborn screening: testen die worden gebruikt om pasgeboren baby’s te screenen op
genetische en niet-genetische stoornissen.
- Epigenetics: de studie van stabiele veranderingen van genen die worden veroorzaakt door
de omgeving.
- Behavior genetics: de studie die gaat over hoe variatie in gedrag en ontwikkeling resulteert
van de combinatie van genetica en omstandigheden.
- Heritable: verwijst naar de karakteristieken en eigenschappen die genetisch worden
doorgegeven.
- Heritability: een statistische schatting van de proportie van de gemeten variantie van een
eigenschap binnen individuen in een gegeven populatie die te linken is aan de genetische
verschillen tussen deze individuen.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller guusjevanwijk. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.05. You're not tied to anything after your purchase.