Psychologie is een wetenschap waarbij het gedrag bestudeerd wordt en
waarbij die gedragsevidentie gebruikt wordt om de interne processen te
begrijpen die aan dat gedrag ten grondslag liggen. Psychologie is een oud
onderwerp, mensen hebben zich altijd afgevraagd hoe hun geest werkt en
wat hun gedrag bepaald. Hermann Ebbinghaus is 1 van de pioniers van
de psychologie met zijn grootste werk ‘uber das gedachtnis’. Hij zei: ‘Van
het oudste onderwerp zullen we de nieuwste wetenschap maken.’
Ontwikkelingen in de psychologie:
- Copernicus liet ons inzien dat wij niet het centrum zijn in het
universum maar dat de aarde samen met andere planeten rond de
zon draait.
- Descartes: gedacht werd dat het lichaam alleen een omhulsel was
dat geen invloed had op de geest, descartes had 2 principes; het
rationalisme, je moet nadenken over de mens om hem te begrijpen.
Het nativisme, sommige kennis is aangeboren.
- Thomas Hobbes: empirisme was een tegenbeweging tegen het
rationalisme, inhoud van de geest komt tot stand door zintuiglijke
ervaringen, niet door aangeboren kennis. (belangrijk geworden door
John Locke en David Hume die het associationisme hebben
ontwikkeld, kennis door associaties van ideeën).
- Darwin: evolutietheorie, the origin of species. Voorbeeld kleine en
grote vinken, omstandigheden bepalen welke eigenschappen meer
voordelen bieden.
- Thomas Young: 19e eeuw, trichromatische theorie over de
kleurperceptie, kleuren zijn een combinatie van rood, groen en
blauw.
- Helmholtz: snelheid van zenumimpulsen.
- Wilhelm Wundt: Oprichting eerste laboratorium voor de
wetenschappelijke studie van de psychologie in Leipzig in de 19e
eeuw.
Doordat niet alle onderzoekers het eens waren over wat onderzocht kon
worden en wat niet ontstonden verschillende onderzoekscholen tussen
1880 en 1930.
- Structuralisme; waaruit bestaat het bewustzijn? Introspectie, een
persoon kijkt naar zichzelf van binnenuit. Titchener heeft dit groot
gemaakt in Amerika. Echter werd het structuralisme al snel
aangevallen omdat het van weinig praktisch nut bleek en het
verdween snel na de dood van Titchener.
- Gestaltpsychologie; begin 20e eeuw ontstond in Duitsland een
reactie tegen het structuralisme. Men moet kijken naar de
interacties tussen componenten, je kunt een melodie niet lostrekken
in noten, dan begrijpt de mens het niet meer. De gestaltpsychologie
is beperkt van impact geweest.
- Functionalisme; vond zijn oorsprong in Amerika, wat is het nut van
het bewustzijn, hoe was het tot stand gekomen? Kon het verbeterd
, worden? sterk beïnvloed door de evolutietheorie, John Dewey was de
belangrijkste figuur binnen het functionalisme.
- Behaviorisme; hoe kunnen we de mens wetenschappelijk
bestuderen? John Watson verwierp het structuralisme en
functionalisme, de psychologie moest zich niet op subjectieve
resultaten richten maar op het direct observeerbare gedrag. S-R-
psychologie; een stimulus lokt een respons uit. Skinner was een
radicale behaviorist.
- Psychoanalyse; 5e beweging van Sigmund Freud (zie hfst 13)
Hedendaagse psychologie
Uiteindelijk bleek de wetenschappelijke onderzoeksmethode superieur te
zijn aan het structuralisme, het functionalisme of de gestaltpsychologie.
Alleen Skinner hield vast aan het behaviorisme. Echter met de komst van
de computer werd duidelijk dat de mens en dier veel meer zijn dan
passieve ontvangers van stimuli. Er was een ingewikkeldere theorie nodig
over hoe mensen allerhande taken oplossen en handelingen uitvoeren, zo
ontstond de cognitieve psychologie, de overtuiging dat men de
cognitieve processen die zich afspelen in de hersenen moet leren
begrijpen.
Biologie speelt op 4 manieren een rol bij psychologie:
- Gedrag loopt via het centrale zenuwstelsel (hersenen en
ruggenmerg)
- Biologie manifesteert zich in de genen van ouders op kind
- Aangeboren eigenschappen zoals glimlachen van een baby
- Processen zoals productie van hormonen, honger, dorst en
seksualiteit. Ook de conditie van het lichaam heeft effect op de
geest. (bv zonlicht).
Een belangrijke karakteristiek van mensen en dieren is dat ze constant
leren, hun gedrag veranderd op basis van vroegere ervaringen. Cognitieve
processen spelen niet alleen een rol bij leren. Ook bij waarnemen van
stimulus of het oplossen van problemen.
Verschillen in cultuur van Geert Hofstede:
- Individualisme vs collectivisme; individu of groep
- Afstand op basis van macht; statusverschillen in de maatschappij
- Vermijden van onzekerheid; zorgen over de toekomst, bang voor
veranderingen
- Masculiniteit; rolverdeling tussen mannen en vrouwen
Nederland scoort hoog op individualisme en laag op masculiniteit, in de
buurt van Scandinavië. België en Frankrijk scoren juist hoog op vermijding
van onzekerheid.
Onderzoeksmethoden in de psychologie
- Literatuurstudie
- Beschrijvend onderzoek;
, o naturalistische observatie, nadeel is dat mensen zich anders
kunnen gaan gedragen wanneer ze geobserveerd worden.
Vaak een eerste stap in een onderzoek die aangevuld wordt
met vragenlijsten, opiniepeilingen, psychologische tests en
archiefdata
o vragenlijsten of interviews
o opiniepeilingen; inventaris van opinies met een
representatieve steekproef van de bevolking
o psychologische tests; gestandaardiseerde tests voor het
meten van vaardigheden en eigenschappen
o archiefdata
o gevalstudies; gedetailleerd onderzoek over 1 persoon of
gebeurtenis
- Correlatieonderzoek;
o Variabele (kenmerk dat kan veranderen en gemeten kan
worden zoals gewicht)
o Correlatie (mate waarin 2 variabelen met elkaar samenhangen
en de mate waarin wijzigingen in de ene variabele gepaard
gaan met wijzigingen bij de andere variabele
o Correlatiecoëfficiënt (beschrijving van de correlatie tussen 2
variabelen, getal tussen de -1.00 en +1.00. Positief is als de 2
variabelen dezelfde richting opgaan, negatief andersom)
o Een correlationeel verband is niet automatisch een causaal
verband waarbij de ene variabele de oorzaak is van de andere.
Er kan een derde variabele in het spel zijn (voorbeeld ijsjes en
verdrinken in de zee)
- Experimenteel onderzoek; Bij experimenteel onderzoek grijpen
onderzoekers in en manipuleren ze 1 of meerdere variabelen om te
kijken of dit effect heeft op de andere variabele.
o voor het experiment onderzoek doen naar eerdere
bevindingen
o formuleren van een hypothese
o de hypothese in een experiment gieten;
de onafhankelijke variable; de gemanipuleerde
de afhankelijke variabele; de onderzochte
controlevariabelen; aspecten die constant moeten
blijven in het onderzoek
operationaliseren van variabelen; definities van de
variabelen -> wat verstaat men bv onder geweld
o data verzamelen en analyseren
o de hypothese evalueren
Convergerende evidentie
- Interne validiteit; conclusies die getrokken zijn over de oorzaak-
gevolg relaties moeten gerechtvaardigd zijn (vaak niet zo bij
gevalstudies en correlationele studies)
, - Externe validiteit; veralgemeenbaarheid van de
onderzoeksresultaten buiten de gebruikte onderzoekssetting (buiten
het laboratorium)
Er zijn tegenwoordig bepaalde regels bij onderzoek, er mag bv geen
schade aan personen toegebracht worden, stress moet kortdurend zijn, er
moet toestemming zijn voor medewerking, het is anoniem. Dieren mogen
geen onnodig pijn of leed doorstaan.
Verschillende psychologen
- Klinisch psycholoog; diagnosticeren en behandelen van mentale,
emotionele en gedragsproblemen
- Cognitieve psycholoog; bestuderen van waarnemen, interpreteren
en onthouden
- Ontwikkelingspsycholoog; ontwikkeling in de loop van het leven
- Onderwijspsycholoog; hoe onderwijs optimaliseren
- Ergonoom; zorgen voor gebruiksvriendelijke apparaten en
werkomgeving
- Forensisch psycholoog; rechtszaken
- Gezondheidspsycholoog; gaan na hoe gedrag gezondheid beïnvloed
- Arbeids- en organisatiepsycholoog; kandidaten selecteren
- Neuropsycholoog; bestuderen van relatie tussen hersenen en gedrag
- Testpsycholoog; ontwerpen van gestandaardiseerde tests
- Schoolpsycholoog; psycholoog voor leerlingen, tests e.d.
- Sociaalpsycholoog; bestuderen gedachten, gevoelens en
gedragingen tov anderen
- Sportpsycholoog; begeleiden atleten om met druk om te gaan
Hoofdstuk 2 De Biologie van het gedrag
De bouwstenen van het zenuwstelsel
Het zenuwstelsel is opgebouwd uit neuronen of zenuwcellen. De
voornaamste functie van een neuron is communiceren met andere
neuronen. De meeste neuronen zitten in de hersenen en het ruggenmerg,
maar ze komen in ons hele lichaam voor. In de hersenen zitten zo´n 100
miljard neuronen. Voor de geboorte wordt er teveel aangemaakt waarin
later gesnoeid wordt om de beste en meest gebruikte over te houden.
Neuronen worden ook in de volwassenheid nog opnieuw aangemaakt. Het
netwerk van verbindingen noemen we het zenuwstelsel. Alcohol tijdens
zwangerschap kan de ontwikkeling van neuronen bij de foetus tegengaan.
3 types neuronen:
- Sensorische neuronen; ontvangen informatie over de omgeving
en het lichaam en sturen deze informatie naar de hersenen of het
ruggenmerg.
- Motorneuronen; vervoeren sigalen vanuit de hersenen naar de
spieren, organen en klieren. Ze zorgen dat de bevelen vanuit de
hersenen uitgevoerd worden.
- Interneuronen; dragen informatie over tussen neuronen.
,Neuronen bestaan uit 3 delen: het cellichaam, dendrieten en een axon. Zie
pag 50. Dendrieten ontvangen informatie, axonen geven de informatie
door aan andere neuronen.
Communicatie binnen een neuron:
- Rustpotentiaal:
o Binnenkant celmembraam negatief geladen door negatief
geladen eiwitmoleculen
o Vloeistof buiten de cel positiever geladen met natriumionen
(NA+ionen)
- Actiepotentaal:
o Neuronen worden gestimuleerd door andere neuronen of
receptorcellen, deze gaan op de dendrieten zitten waardoor
de rustpotentiaal veranderd.
o Excitatorische signalen verminderen het potentaalverschil
tusssen binnen en buitenkant (van -70 naar -67)
o Inhibitorische signalen vermeerderen het potentiaalverschil
van -70 naar -73
o Deze verandering verschuift passief naar het begin van axon,
de axonheuvel
o Wanneer de membraampotentiaal een niveau van +/- -55
(drempelwaarde) heeft bereikt zetten de natriumpoorten zich
wijd open, uiteindelijk stroomt er zoveel natrium in de cel dat
de polariteit omslaat van negatief naar positief. Dit lokt het
actiepotentiaal uit, het signaal dat informatie overdraagt in het
zenuwstelsel. Na de doorstroom van het actiepotentiaal door
de axon wordt het rustpotentiaal vliegensvlug hersteld en
stroomt de natrium uit en de kalium in de cel terug.
o Refractaire periode is 1 tot 2 miliseconden dat er geen
actiepotentiaal uitgelokt kan worden.
- Pijnsignalen hebben meer tijd nodig om de hersenen te bereiken dan
visuele signalen.
- Hoe dikker de axon hoe sneller de actiepotentiaal wordt
doorgegeven.
- Door de myelineschede springt de actiepotentiaal door de axon van
knoop tot knoop (knoop van Ranvier), daardoor is het veel sneller.
De myeline is klaar bij volwassenheid en brokkelt af bij ouder
worden of bij MS.
Neuronen liggen niet tegen elkaar aan, het signaal wordt daarom
chemisch doorgegeven. De plaats waar een zenuwimpuls wordt
doorgegeven is een synaps. Het actiepotentiaal in de axon zorgt voor de
afscheiding van een chemische stof, dit noemt men een
neurotransmitter. Deze verspreidt zich en hecht zich tijdelijk aan
receptoren van het ontvangende neuron. Dit zorgt weer voor een
actiepotentiaal in deze neuron. Een neuron kan signalen otvangen van
duizenden andere neuronen tegelijk. Sommige zijn excitatorisch, sommige
inhibitorisch. Deze verplaatsen zich naar de axonheuvel waar ze
samenkomen. Of een neuron zal vuren hangt af van het feit of de
,som van de excitatorische signalen voldoende groter is dan de
inhibitorische signalen.
Neurotransmitters hebben elk een specifiek effect in de hersenen, ze
hebben op verschillende plekken zelfs verschillende effecten:
- Dopamine; betrokken bij 3 grote routes in de hersenen;
o Bewegingsroute; bij een tekort ga je trillen, en krijg je
traagheid. Parkinson wordt veroorzaakt door het afsterven van
dopaminegenererende neuronen in de middenhersenen.
o Planning van de denkprocessen en het doelgericht handelen;
van de middenhersenen naar de frontale lob.
Overgevoeligheid zorgt voor schizofrenie.
o Zorgt samen met noradrenaline en serotonine emoties en
motivatie; een teveel aan dopamine lokt aggressie uit.
- Noradrenaline en serotine; spelen een grote rol bij de
gemoedsgesteldheid. Verlaging van deze stoffen zorgt voor
depressie. Antidepressiva zorgt voor onderdrukking van de
heropname in de synaptische spleet zodat de stof serotine langer op
de neuron inwerkt.
- Acetylcholine; betrokken bij 2 belangrijke functies;
o Bewegingscontrole; acetylcholine is actief bij
motorneuronen en zorgt ervoor dat de skeletspieren
samentrekken. Het gif van de zwarte weduwe veroorzaakt een
massale afzetting waardoor spierspasmen ontstaan.
o Geheugen; bij vermindering van acetylcholine minder goed
geheugen, speelt grote rol bij Alzheimer en is groot onderzoek
naar. Tot dusver een beperkt resultaat.
- GABA. Gamma aminobutyric acid; een van de belangrijkste
inhibitorische neurotransmitters, vermindert de kans op het
actiepotentiaal. Het is de minst begrepen stof, men vermoedt dat hij
bij veel functies betrokken is maar is tot nu toe vooral bekend bij het
behandelen van slapeloosheid en angst.
- Endorfinen; de morfinen van binnenuit. Pijnbestrijdend zodat
vechten en vluchten mogelijk is. Waarschijnlijk ook betrokken bij
eten, voelen van verzadiging en het versterken van de smaak.
Gliacellen hebben hun naam gekregen als lijm tussen de neuronen,
opvulling. Het idee begint nu steeds meer te heersen dat gliacellen
belangrijker zijn dan men aanvankelijk dacht. Waarschijnlijk
synchroniseren ze groepen neuronen zodat ze gelijktijdig vuren. Ook
zouden ze een rol spelen bij het ontwikkelen van nieuwe synaptische
spleten, nodig voor het leren van nieuwe informatie. Er wordt daarom nu
meer gesproken van neurovasculaire eenheid, waarbij het neuron, zijn
geassocieerde gliacellen en de belendende bloedvaten als structurele
eenheid beschouwd worden.
Overzicht van het zenuwstelsel
, Het geheel aan neuronen wordt het zenuwstelsel genoemd. De 2 grote
onderdelen van het zenuwstelsel zijn het centrale zenuwstelsel en het
perifere zenuwstelsel.
- Centrale zenuwstelsel; hersenen en ruggenmerg, het ruggenmerg
zorgt voor eenvoudige reflexen, de hersenen voor gecompliceerde
functies.
- Perifere zenuwstelsel; alles wat buiten de hersenen en het
ruggenmerg valt. Bestaat voornamelijk uit sensorische en
motorneuronen.
o Somatische zenuwstelsel; controleert interacties van het
lichaam met de buitenwereld. Sensorische neuronen brengen
waarnemingen vanuit ogen, oren, neus etc naar de hersenen.
Motorische neuronen activeren skeletspieren zoals het hoofd
draaien. (willekeurige zenuwstelsel).
o Autonome zenuwstelsel; controleert het inwendige van het
lichaam. Sensorische neuronen voeren informatie van organen
naar de hersenen terwijl motorische de spieren van organen
activeren en de klieren regelen. (onwillekeurig zenuwstelsel,
niet tot weinig controle) verschillende zenuwbanen in het
autonome zenuwstelsel staan in voor actie en rust. Voor actie
wordt het sympatische stelsel gebruikt. Voor rust het
parasympatische stelsel.
De hersenen
- Hersenstam; zie pag. 59
o Medulla oblongata; verlengde ruggenmerg, controleert
hartslag en ademhaling
o Pons; vezels die het lichaam met de hersenen verbinden, de
vezels kruizen in de middenlijn waardoor de linkerhersenen
met de rechterhelft van het lichaam verbonden is en
andersom.
o Mesencefalon; middenhersenen, gebied coordineert
bewegingen. Beginpunt van dopamine routes.
- Formatio reticularis; bevindt zich midden in de hersenstam,
complex gebied met vele groepen cellichamen. Speelt een
belangrijke rol bij slapen en waken.
- Kleine hersenen; cerrebellum. Bewegingscoordinatie (als eerte
beinvloed door alcohol) daarnaast blijkt uit recente studies dat het
cerrebellum helpt bij heel wat taal- denk en geheugenstaken, zoals
grammatica, vinden van woorden.
- Thalamus; verbindingstation in de hersenen. Belangrijke kern is het
corpus geniculatum laterale, speelt een cruciale rol bij het
overbrengen van informatie van de ogen naar de hersenen.
- Hypothalamus; speelt een grote rol bij overleving, eten, dinken,
vluchten, vechten, paren. Ook speelt hij een cruciale rol bij de
temperatuurregeling. Veel invloeden verlopen via de hypofyse, zoals
afscheiding van hormonen.
- Limbische systeem; regelen van emoties en opslaan van
geheugensporen.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller SamanthaRijkee. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.91. You're not tied to anything after your purchase.