Samenvatting organisatiedynamiek

Wat zijn statuten? (hoofdstuk 1)

Réponse: Statuten: vermelden van het doel van de stichting. Dit gebeurt bij de notaris. Stichtingen staan ingeschreven bij de kamer van koophandel, hierdoor is het mogelijk voor anderen om na te gaan wat de doelen en middelen van de stichting, en de rechten en plichten van het bestuur zijn.

Wat is input en wat is output? (hoofdstuk 2)

Réponse: Input: De informatie en hulpmiddelen die het systeem gebruikt. Output: De effecten van het systeem op de omgeving. Extra informatie: Troughput of transformatie: De verwerking van input tot output. (Wat het systeem doet)

Wat is het verschil tussen horizontale/platte organisaties en verticale/lijn organisaties? (hoofdstuk 4)

Réponse: Horizontale of platte organisaties: weinig of geen leidinggevenden. Verticale of lijnorganisatie: boven elke functionaris, team en afdeling staat een leidinggevende.

Noem een paar voor- en nadelen van een horizontale/platte organisatie. (hoofdstuk 4)

Réponse: Voordelen: -Grote motivatie bij medewerkers. -Iedereen kan gelijke inbreng hebben: ieders mening telt. -Er zijn geen gezagsproblemen. Nadelen: -Communicatie vergt veel tijd -Besluitvaardigheid is gering -Er bestaat het risico dat niemand zich verantwoordelijk voelt voor wat er gebeurt: als iedereen verantwoordelijk is, is niemand (eind)verantwoordelijk.

Wat is het het verschil tussen Span of control en depth of control? Werk dit uit voor je eigen (bij)baan.

Réponse: Span of control: (spanwijdte) is het aantal medewerkers waaraan een leidinggevende direct leidinggeeft. Depth of control: Is het aantal lagen waaraan een leidinggevende (indirect) leiding aan geeft.

Een organisatie kan (4) verschillende doelstellingen hebben, welke zijn dit? Noem per doelstelling ook een paar voorbeelden. (Hoofdstuk 1)

Réponse: 1. Sociaal-cultureel: musea 2. Maatschappelijk: ziekenhuis, school 3. Economisch (op winst gericht): Een bedrijf zoals de Jumbo 4. Politiek: Politieke partij

Wat is een monopolie voor soort bedrijf? (hoofdstuk 1)

Réponse: Monopolie: één ondernemer beheerst de markt (zoals paspoorten) Er is dus één groot bedrijf die dit product verkoopt.

Wat is een oligopolie voor bedrijf? (uit hoofdstuk 1)

Réponse: Oligopolie: Slechts enkele, grote aanbieders die elkaars producten en prijzen nauwgezet in de gaten houden en soms maken ze hierbij prijsafspraken en verdelen ze de markt: brandstof, openbaar vervoer.

(Hoofdstuk 1) Wat zijn niet-gouvermentele organisaties (ngo’s) ?

Réponse: Niet-gouvermentele organisaties (ngo’s): Dit zijn vooral belangen- en pressiegroepen zoals georganiseerde milieubewegingen zoals Greenpeace.

(hoofdstuk 1) Bedrijven zijn veelal opgedeeld in divisies. Wat zijn divisies?

Réponse: Divisies is een ander woord voor: afdelingen. Deze afdelingen hebben vaak een eigen taakstelling.