Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es lié à rien
logo-home
1.2 Differences between People - Extensive Summary €8,44   Ajouter au panier

Resume

1.2 Differences between People - Extensive Summary

  • Cours
  • Établissement

This summary contains all material from the literature that is relevant for the upcoming exam. Moreover, the summary effectively summarises the material that is treated in the lectures. By studying this extensive summary, the student will construct a clear overview of all course material required t...

[Montrer plus]
Dernier document publié: 5 année de cela

Aperçu 4 sur 69  pages

  • 5 juillet 2018
  • 1 octobre 2018
  • 69
  • 2017/2018
  • Resume

23  revues

review-writer-avatar

Par: opsychologist • 1 année de cela

review-writer-avatar

Par: clairemango • 3 année de cela

review-writer-avatar

Par: nassimabdelli18 • 3 année de cela

review-writer-avatar

Par: annelot01lock • 4 année de cela

review-writer-avatar

Par: tesselsnijders • 4 année de cela

review-writer-avatar

Par: chrisgoulou95 • 4 année de cela

review-writer-avatar

Par: kastehelmiaalto • 4 année de cela

Afficher plus de commentaires  
avatar-seller

Questions d'entraînement disponibles

Fiches 20 Fiches
€2,99 0 vendus

Quelques exemples de cette série de questions pratiques

1.

Wat is de definitie van classical conditioning?

Réponse: Wanneer één stimulus wordt gepaard met een tweede stimulus en er een associatie ontstaat tussen de twee met een attitude die erbij hoort

2.

Wat betekent Acquisition?

Réponse: Wanneer de conditioned stimulus CS en de unconditioned stimulus US herhaaldelijk worden gepaard ontstaat er een sterkere associatie.

3.

Wat betekent Extinction?

Réponse: Het zwakker worden van de associatie tussen de CS en de US. Bij classical conditioning> wanneer CS niet meer wordt opgevolgd door US Bij operant conditioning> wanneer er geen reïnforcement wordt gegeven

4.

Wat houdt spontaneous recovery in?

Réponse: Na een periode zonder reinforcdement leidt de CS toch weer tot een (zwakkere) CR. De associatie verdwijnt niet zo snel.

5.

Wat betekent stimulus generalisation?

Réponse: De reactie wordt geassocieerd met een stimulus die lijkt op de originele stimulus.

Fiches 20 Fiches
€2,99 0 vendus

Quelques exemples de cette série de questions pratiques

1.

Wat is de definitie van intelligentie en wat zijn hiervan de 6 essentiële componenten?

Réponse: Een mentaal construct. - problem oplossend vermogen - capaciteit om kennis te vergaren - geheugen - aanpassing aan omgeving - mentale snelheid

2.

Wat houdt de Entity Theory in?

Réponse: Intelligentie wordt hierin gezien als een vaste mentale constructie.

3.

Wat houdt de Incremental Theory in?

Réponse: Intelligentie wordt gezien als een kneedbare mentale constructie.

4.

Hoe wordt de Intelligence Quotience (IQ) berekend?

Réponse: De mentale leeftijd wordt gedeeld door de chronologische leeftijd en vermenidvuldigd met 100.

5.

Wat houdt de Theory of General intelligence (g) in?

Réponse: De mentale energie die elk mens heeft is de onderliggende kracht van al het menselijk intelligent gedrag. \"The ability to reason, problem solve, decide, learn and act succesfully in the pursuit of your valued goals\"

Fiches 21 Fiches
€2,99 0 vendus

Quelques exemples de cette série de questions pratiques

1.

Wat houdt de Trait Approach in?

Réponse: Gaat er vanuit dat mensen kunnen worden onderscheiden op basis van vastliggende traits.

2.

Wat zijn facets?

Réponse: De specifiekere traits die onderdeel uitmaken van de brede Big Five factoren.

3.

Wat houdt de Fundamental Lexical hypothesis in?

Réponse: Met de tijd zullen de belangrijkste individuele verschillen in menselijke interactie worden gegeven in termen.

4.

Wat houdt de Five-factor theory in?

Réponse: Er zijn 5 cruciale dimensies van persoonlijkheid - Extraversion: having an energetic approach toward the social and physical world. Often feel positive emotion. - Neuroticism (emotional instability): being prone to negative emotion - Agreeableness: trusting and easy-going approach to others - Conscientiousness: organised, efficient and disciplined approach to life. - Openness: unconventionality, intellectual curiosity and interest in new ideas, foods and activities.

5.

Wat is een trait?

Réponse: De aanleg om je op een bepaalde manier te gedragen. Patronen in gedrag, gevoel en gedachte.

Fiches 9 Fiches
€2,99 0 vendus

Quelques exemples de cette série de questions pratiques

1.

Wat houdt situationism in?

Réponse: Het idee dat situaties de primary factor zijn in gedrag. Situationele factoren overweldigen het effect van persoonlijkheid.

2.

Wat houdt Interactionism in?

Réponse: Het idee dat situaties en persoonlijkheden samen het gedrag bepalen.

3.

Wat houdt de Personality Paradox in?

Réponse: Mensen gedragen zich veel minder consistent dan een Train Conception zou zeggen.

4.

Wat is het verschil tussen Weak en Strong situations?

Réponse: Weak Situations: de omgeving biedt weinig richtlijnen voor het gedrag. Hierin zal de persoonlijkheid het gedrag bepalen. Strong Situations: omgeving biedt richtlijnen voor gedrag. Ook hierin in persoonlijkheid een factor. Het resultaat is gedrag dat is gebaseerd op een interactie tussen persoonlijkheid en omgeving.

5.

Wat houdt de Self-Monitoring Scale in? (Snyder)

Réponse: Een meetlat voor persoonlijkheid waarin wordt gekeken in hoeverre een persoon zijn gedrag aanpast aan de situatie. - High self-monitors: maakt veel uit wat anderen denken. Situatie maakt groot verschil in gedrag. - Los self-monitors: maakt niet uit wat anderen denken. Zijn wie ze zijn ongeacht de situatie

Fiches 16 Fiches
€2,99 0 vendus

Quelques exemples de cette série de questions pratiques

1.

Wat is een Temperament?

Réponse: Een overgeërfde Traits die al in de vroege kindertijd aanwezig is.

2.

Welke 3 dimensies zijn in temperaments aanwezig?

Réponse: - Activity Level: algehele output van energie Vigour > intensiteit van het gedrag Speed > snelheid van het gedrag - Sociability: liever met anderen of alleen. interactie willen - Emotionality: gemakkelijk emotioneel aroused raken in upsetting situations

3.

Wat is het verschil tussen Approach en Avoidance Temperaments? (Rothbart et al.)

Réponse: De neiging om belongingen te benaderen en dreigingen te ontwijken.

4.

Wat houdt Effortful Control in?

Réponse: Nieuwere theorists pleiten voor dit temperament. Het gefocust zijn en inhouden. Self management.

5.

Wat betekent Eugenics?

Réponse: De veronderstelling dat dmv selective breeding de toekomst van het menselijke ras kan worden ontworpen.

Fiches 20 Fiches
€2,99 0 vendus

Quelques exemples de cette série de questions pratiques

1.

Wat zijn Universal Selection Preferences? (Social Selection)

Réponse: Persoonlijkheidskenmerken die voor iedereen wenselijk zijn bij een potentiële partner zoals deugdelijkheid en emotionele stabiliteit. De meeste willen een partner met dezelfde Big Five ratings of een hogere. Op de lange termij zijn Agreeableness, Conscientiousness en Emotional Stability het belangrijkst.

2.

Wat houdt Situational Selection in en welke rol speelt Affective Forecasting hierin? (Social Selection)

Réponse: In het dagelijkse leven kies je ervoor sommige situaties aan te gaan en andere te vermijden. Affective Forecasting: mensen hebben een bepaalde verwachting van een situatie en beslissen aan de hand hiervan om wel of niet te gaan.

3.

Wat houdt Social Selection in en welke rol speelt Assortative Mating?

Réponse: Het kiezen van een sociale omgeving. De mensen om je heen. Beslissingen zijn vaak gebaseerd op peroonlijkheidskenmerken. Assortative Mating: Het kiezen van een partner die hetzelfde is als jij.

4.

Wat houdt de Complementary Needs Theory in? (Social Selection)

Réponse: Mensen voelen zich aangetrokken tot mensen met een andere persoonlijkheid dan zijzelf. (geen bewijs voor gevonden)

5.

Wat houdt de Attraction Similarity Theory in? (Social Selection)

Réponse: Mensen voelen zich aangetrokken tot mensen met dezelfde persoonlijkheid als zijzelf. - Aantrekkelijk > kans op geslachtsgemeenschap > nageslacht - Nageslacht krijgt genen van beide ouders > persoonlijkheid zelfde > nageslacht zelfde persoonlijkheid als jij - Vergroot de kans dat dezelfde genen als die van jou overleven Wel bewijs gevonden

Fiches 17 Fiches
€2,99 0 vendus

Quelques exemples de cette série de questions pratiques

1.

Welke limits zijn er bij Correlational Studies?

Réponse: - Third Variable Problem: Een 3e onbekende variabele veroorzaakt de connectie tussen de 2 variabelen. Relatie hoeft niet direct te zijn. - Directionality Problem: Onduidelijkheid over welke variabele de cause is en welke het effect. Correlational study geeft aan dat er een relatie is maar niet wat de relatie is.

2.

Wat zijn de 4 benaderingen van intelligentie?

Réponse: 1. Psychometrische benadering: Aard van intelligentie begrijpen door patroon van resultaten en intelligentietesten te bestuderen. 2. Cognitief- psychologische benadering: Inzicht krijgen in mentale processen die een rol spelen bij oplossen. 3. Neurologische benadering: Biologische processen. 4. Beschrijvende benadering: Analyse van gedragsobservaties, interviews, biografie, uitslag testonderzoek > met elkaar in verbrand brengen in theorie vorm.

3.

Wat is het verschil tussen de Incremental Theory en de Entity Theory?

Réponse: Beiden impliciete theorieën op basis van overtuiging zonder bewijs. Incremental Theory: intelligentie is kneedbaar. Mensen verbeteren steeds op academisch gebied. Positieve emoties. Entity Theory: intelligentie staat vast. Mensen blijven op hetzelfde niveau. Negatieve emoties.

4.

Wat houdt de techniek Factoranalyse in?

Réponse: Wordt gebruikt om te kijken of er onderliggende factoren zijn in variabelen of items. Onderliggende patronen en correlaties in verschillende items in een test.

5.

Wat zijn de 6 essentiële componenten van intelligentie?

Réponse: - Abstract redeneren - Probleem oplossend vermogen - Capaciteit om kennis te vergaren - Geheugen - Aanpassing aan omgeving - Mentale snelheid

Fiches 26 Fiches
€3,49 0 vendus

Quelques exemples de cette série de questions pratiques

1.

Wat betekent tolerance?

Réponse: Verminderde gevoeligheid voor een drug dat ontwikkeld doordat men zich er te vaak aan blootstelt.

2.

Wat is cross tolerance?

Réponse: Een drug kan een toleratie produceren voor andere drugs die soortgelijk werken.

3.

Wat is drug sensitization? (tolerance)

Réponse: Je kan tolerant worden voor bepaalde effecten van een drug, maar juist gevoeliger voor andere effecten.

4.

Wat is metabolic tolerance?

Réponse: Veranderingen die verminderen hoeveel van de drug naar de plaatsen van actie gaat.

5.

Wat is functional tolerance?

Réponse: Veranderingen die de reactiviteit van de plaatsen van actie op de drug verminderen.

Fiches 25 Fiches
€3,49 1 vendus

Quelques exemples de cette série de questions pratiques

1.

Wat doen exocriene klieren?

Réponse: Laten hun chemicaliën vrij in ducts, welke het weer naat het target brengen (vb zweetklierne). Dit gebeurd extern.

2.

Wat doen endocriene klieren?

Réponse: Laten hun chemicaliën (hormonen) direct vrij in het circulerende systeem (bloed). Gebeurt intern.

3.

Leg de 2 manieren van invloed van hormonen op seks uit. - organizing/developmental effects - activating effects

Réponse: - organizing/developmental effects: bepalen of het brein en lichaam zich als een man of vrouw ontwikkelen, het beïnvloeden van bevruchting tot seksuele volwassenheid van de anatomische, fysiologische en gedragsmatige karakteristieken die mannen en vrouwen onderscheiden : lange termijn - activating effects: het tijdelijk activeren van een bepaalde reactie, het activeren van reproductie gerelateerd gedrag bij seksueel volwassenen. De gedragingen zijn langer aanwezig dan het hormoon: korte termijn.

4.

Waarin zijn de 46 chromosomen van de mens opgedeeld?

Réponse: - 22 paar autosomale chromosomen - 1 niet autosomaal chromosoom (X of Y) Y-chromosomen coderen voor 27 proteïnes X-chromosomen coderen voor ongeveer 1500 proteïnes

5.

In welke 3 klassen worden gewervelde hormonen onderverdeeld?

Réponse: 1. Aminozuur afgeleide hormonen: gesynthetiseerde aminozuurmoleculen 2. Peptide en proteïne hormonen: kettingen van aminozuren, peptiden zijn korte kettingen, proteïnen lang 3. Steroïde hormonen: gesynthetiseerd van cholesterol. - Kunnen het celmembraan penetreren en zo binden aan celkernen of cytoplasma: invloed genexpressie - Van alle chromosomen hebben ze de meest diverse en langdurige effecten op cellulaire functie

Fiches 18 Fiches
€3,49 0 vendus

Quelques exemples de cette série de questions pratiques

1.

Wat zijn de stappen van het verteringssysteem?

Réponse: 1. Kauwen breekt voedsel in kleine stukjes en mixt met speeksel. 2. Enzymen in speeksel breken koolhydraten af. Speeksel smeert het voedsel en begint met verteren. 3. Door slikken komt voedsel via slokdarm in de maag. 4. Tijdelijk in de maag opgeslagen. Zoutzuur breekt voedsle in kleinere stukjes. Pepsine begint met eiwitmoleculen af te breken tot aminozuren. 5. Maag leegt geleidelijk zijn inhoud door de puloric sluitspier naar de twaalfvingerige darm. 6. Verteringsenzymen in de twaalfvingerige darm, veel afkomstig van de galblaas en alvleesklier, breken eiwitmoleculen af tot aminozuren en zetmeel/complexe suikermoleculen tot simpele suikers. 7. Simpele suikers en aminozuren gaan door de wand naar de bloedstroom en komen in de lever terecht. 8. Vetten worden geëmulgeerd door gal, wat wordt gemaakt in de lever en in de galblaas wordt opgeslagen. Deze vetten kunnen niet door de wand en worden door kleine kanalen naar het lympathic systeem gebracht. 9. Het meeste van resterende water en elektrolyten worden door de grote (dikke) darm geabsorbeerd en de rest wordt via de anus afgescheiden.

2.

Wat is het primaire doel van honger?

Réponse: Kans op eten verhogen. Lichaam voorzien van de moleculaire bouwstenen en energie die het nodig heeft om te overleven.

3.

Welke 3 soorten energie krijgt het lichaam door vertering?

Réponse: 1. lipiden (vetten) 2. aminozuren (afbraakproducten van eiwitten) 3. glucose (simpel suiker)

4.

Hoe en waarom wordt energie opgeslagen?

Réponse: Het lichaam verbruikt constant, maar krijgt niet constant. Energie moet worden opgeslagen om te gebruiken tijdens de intervallen. Energie wordt opgeslagen als vet, glycogeen (=opgeslagen glucose) en eiwitten. Voor het grootste deel in vet omdat 1 gram vet twee keer zoveel energie kan opslaan als 1 cgram glycogeen. Ook trekt vet geen water aan, in tegenstelling tot glycogeen.

5.

Uit welke 3 fases bestaat het energiemetabolisme?

Réponse: 1. cephalic phase: voorbereidende fase. Ruiken, zien, denken. Eindigt wanneer stoggen uit eten geabsorbeerd worden in de bloedstroom. (veel insuline, weinig glucagon) 2. absorptive phase: fase waarin de geabsorbeerde energie in de bloedstroom, de directe energiebehoeften van het lichaam haalt. Het overschot wordt opgeslagen (veel insuline, weinig glucagon) 3. fasting phase: fase waarin alle niet-opgeslagen energie verbruikt is en het lichaam energie uit de reserves haalt. Eindigt zodra de cephalic phase weer begint (weinig insuline, veel glucagon)

Fiches 15 Fiches
€3,49 0 vendus

Quelques exemples de cette série de questions pratiques

1.

Wat is stress?

Réponse: De fysiologische reactie veroorzaakt door aversie of dreigende situaties. In het geval van stress hebben we geen coping strategie: kunnen niet met situatie omgaan.

2.

Wat zijn stressors?

Réponse: Stimuli die stress veroorzaken. Vaak wordt stress door meerdere stressors tegelijk veroorzaakt. Stress representeert een chronische verstoring in fysiologische homeostase. Of een potentiële stessor een echte stressor wordt hangt af van: -capaciteit om moment stressor te voorspellen - mogelijkheden tot actie - reactie op potentiële stressor en uitkomst

3.

Welke 3 soorten stressoren zijn er?

Réponse: - externe/interne stimuli: bv roofdier. Actie die hierop volgt is samen te vatten in het modele over stress van Toates. De actie die wordt ondernomen om het gevaar te elimineren heet coping. - cognitieve processen soms ligt het aan de context van een stressor, of het zorgt voor stress. Cortisol is gevoelig voor verschillende situaties, de mate hangt af van de context. - fysieke stimuli lichamelijke verstorignen, zoals bloedverlies en uitrekking van de blaas, kunnen ook zorgen voor het activeren en vrijlaten van cortisol

4.

Wat zijn de 4 criteria aan stress:

Réponse: - Het lukt niet om door middel van gedrag een verstoring te corrigeren - Er is een toename in activiteit in de neurohormonale systemen, zowel in het sympatische zenuwstelsel als in de HPS-axis - men is kwetsbaar voor ziektes - Er is een toename in frequentie van zinloos gedrag zoals stereotype gedragingen.

5.

Wat zijn de 3 fases van de General Adaptation syndrome (GAS)theorie?

Réponse: Stress op lange termijn: positief effect Stress op korte termijn: negatief effect - Alarm fase Toegenomen activiteit van sympatisch zenuwstelsel, die het lichaam klaarmaakt voor noodactiviteiten (fight or flight) en toegenomen energie en hartslag --> korte stress - Resistance fase de adrenal cortex scheidt meer cortisol en andere hormonen uit, die het lichaam in staat stellen alert te reageren, tegen infecties te vechten en wonden te herstellen - Uitputtingsfase Het individu is moe, inactief en kwetsbaar omdat het zenuwstelsel en het immuunsysteem niet langer energie hebben om in verhoogde staat te reageren --> lange stress

Fiches 19 Fiches
€3,49 0 vendus

Quelques exemples de cette série de questions pratiques

1.

Wat betekent lateralisatie?

Réponse: Specialisatie van de hersenhelften verschillen zijn niet absoluut, maar verschillen in voorkeur

2.

Wat betekent contralateraal?

Réponse: Beide kanten verbonden met de spieren en huidreceptoren van de andere kant

3.

Wat betekent bilateraal?

Réponse: Beide helften hebben controle over spieren in romp en gezicht

4.

Wat betekent ipsilateraal?

Réponse: Smaak en geur zijn niet tegenovergesteld?

5.

Hoe werkt het gehoor met de hersenhelften?

Réponse: Beide helften krijgen gehoor info. iets sterker van de tegenovergestelde kant.

Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:

Qualité garantie par les avis des clients

Qualité garantie par les avis des clients

Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.

L’achat facile et rapide

L’achat facile et rapide

Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.

Focus sur l’essentiel

Focus sur l’essentiel

Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.

Foire aux questions

Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?

Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.

Garantie de remboursement : comment ça marche ?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?

Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur JimLoR. Stuvia facilite les paiements au vendeur.

Est-ce que j'aurai un abonnement?

Non, vous n'achetez ce résumé que pour €8,44. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.

Peut-on faire confiance à Stuvia ?

4.6 étoiles sur Google & Trustpilot (+1000 avis)

89358 résumés ont été vendus ces 30 derniers jours

Fondée en 2010, la référence pour acheter des résumés depuis déjà 14 ans

Commencez à vendre!
€8,44  29x  vendu
  • (23)
  Ajouter